Het raadsel van het denkende konijn en andere verhalen

Een gelukkig konijn weet een hoop dingen  

‘Voor dat ik begin wil ik dat jullie weten dat ik Clarice heet. En jullie, hoe heten jullie? Fluister jullie namen en mijn hart zal jullie horen.’ 
   


6+ - Clarice Lispector begint in haar inleiding bij het titelverhaal met een verzoek aan lezers, voorlezers en vertellers van dit ‘verhaal voor huiselijk gebruik’, waarin ze ‘tussen de regels veel weggelaten [heeft] dat om mondelinge uitleg vraagt’. Het verzoek luidt om zelf de lege plekken in te vullen, te verzinnen wat zij weggelaten heeft, om er een verhaal van de eigen verbeelding van te maken dus. De vragen zonder antwoord, de twijfels, de raadsels en de mysteries zijn talrijk in deze bundel en dus is een verhaal ‘veel langer dan je gezien het aantal pagina’s zou denken. Het eindigt pas als het kind het volgende raadsel ontdekt.’
 
Clarice Lispector (er is een autobiografisch aspect aan dit verhaal) vertelt aan haar zoon Paulo over het denkend konijn Joãozinho. Wat zo bijzonder aan hem is – aan alle konijnen eigenlijk – is dat hij de dingen ‘begrijpt’ met zijn neus. Een konijn denkt namelijk door zijn neus heel snel heen en weer te bewegen. En dat moet hij ononderbroken doen, want ‘om één enkel idee bij elkaar te snuffelen, moest hij zijn neus vijftienduizend keer rimpelen.’
 
Het grote raadsel aan Joãozinho is dat hij er telkens weer in slaagt uit zijn nochtans goed afgesloten hok te ontsnappen. Eerst deed hij dat omdat zijn baasje vergeten was hem te eten te geven, daarna voor het pure plezier van het ontsnappen. Het blijft een mysterie hoe en de verstelster raadt alle kinderen aan met hun neus te rimpelen om de oplossing te vinden. Zij begrijpen konijnen immers beter dan vaders en moeders. Gerda Dendooven heeft zeker heel flink met het neusje gerimpeld want in haar slotprent komt ze met een echte konijnenoplossing. De vertelster zit er onkundig bij en eet wortels. Daar had ze, doordat ze trachtte te denken als een konijn, enorme zin in gekregen.
 
Het tweede verhaal, ‘De vrouw die de vissen doodde’ – dat ‘ben ik helaas zelf’, schrijft ze al in de eerste zin –, gaat vrijwel helemaal over allerlei dieren die de vrouw gehad heeft, om pas op het einde te vertellen hoe het zo kwam dat die vissen doodgingen. Eerst vertelt ze over het katje dat ze als kind had, dat volgens de volwassenen thuis te veel nestjes kreeg en dat ze stiekem hebben weggegeven, ze vertelt over de ‘natuurlijke’ dieren in haar huis, die er onuitgenodigd komen wonen (kakkerlakken en ratten bijvoorbeeld), over konijnen, honden, kippen en een kapucijnaap, die zich ‘als een idiote kerel’ gedroeg en dus weer weg moest. Er is ook dat verschrikkelijke, verscheurende verhaal ‘van liefde en haat tegelijk in één hart’. En ten slotte vertelt ze hoe die onfortuinlijke vissen de hongerdood stierven. Ze hoopt dat de lezer het haar vergeeft dat ze ze vergeten was, ze was gewoon te druk met verhalen schrijven. Allemaal ‘volledig waar en echt gebeurd’.
 
Het volgende verhaal, ‘Zo goed als waar’ gaat over de hond Ulysses, die verhalen blaft tegen zijn baasje, Clarice. Zij schrijft ze allemaal op. Ze zijn ook allemaal waar, zij het alleen ‘in de wereld van iemand die graag dingen verzint, zoals jij en ik.’ Dat er op dat verzinnen geen grenzen staan mag ook blijken uit ‘Laura’s intieme leven’, over een kip die erg dom is en bovendien een lelijke nek heeft, maar aan de kookpot ontsnapt en bezocht wordt door een bewoner van Jupiter.
 
Vier van de vijf kinderverhalen die Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector (1920-1977) in de jaren 1960 en ’70 schreef, verschijnen in deze bundel voor het eerst in het Nederlands. Het titelverhaal kreeg in 1967 de prijs van de critici als beste kinderboek. Lispector, een van Braziliës grootste schrijfsters, is een fenomeen. Bart Vonck noteerde in zijn bespreking van haar boek De ontdekking van de wereld: ‘Het uitgangspunt van Lispectors oeuvre zou een zin kunnen zijn die ze zelf noteerde: ‘Ik ben zo mysterieus dat ik mezelf niet begrijp.’ Lispectors romans, kinderboeken, correspondentie en kronieken zijn allerpersoonlijkste exploraties van de vreemdheid’.
 
‘Schrijven is zoeken’, zegt Lispector en in deze kinderverhalen bekijkt ze gewone, dagelijkse dingen met kinderlijke verwondering. Dat maakt ze bijzonder en Lispector onderzoekt de dingen verder via de verbeelding. Zo brengt ze een aantal beslist ongewone gedachten naar voren, zoals deze:
 
‘Er zijn maar twee manieren om te ontdekken dat de aarde rond is: door het te bestuderen in boeken of door gelukkig te zijn. Een gelukkig konijn weet een hoop dingen.’
 
Als je het goed bekijkt, houdt het best wel steek, dat zintuiglijk denken van het konijn, en zo kun je verder doordenken over verstandelijk en intuïtief weten, waarheid en onwaarheid, hoe zaken er anders uit gaan zien als je ze van een andere kant bekijkt… Gerda Dendooven noemde de bundel in een gesprek op Denderland Boekenland een ‘les in radicale empathie’. Lispectors bevreemdende universum wordt gaandeweg bevattelijk als je naar de dingen kijkt alsof je ze voor het eerst ziet, als je toelaat je erover te verwonderen. Iets wat kinderen doorgaans beter kunnen dan volwassenen.
 
Lispector laat haar verhaal langs allerlei omwegen lopen, spreekt haar lezer/toehoorder voortdurend aan, stimuleert om verder te denken over wat ze vertelt, om te zien, te horen en te voelen wat ze oproept– ‘Hoor jij op dit moment een vogeltje zingen? Zo niet, doe dan net alsof.’ Dat vertellen gaat nogal van de hak op de tak, alsof ze alles zomaar uit de mouw schudt. Niets daarvan natuurlijk, elke omslag in het verhaal, elk zijpaadje dat ze inslaat, elke aanspreking, elke pauze is zorgvuldig afgewogen en dient om haar lezers/toehoorders werkelijk mee in haar wonderlijke wereld te trekken:  
 
‘Nou, nu kunnen jullie beter even rust nemen, want ik ga een verhaal vertellen dat zo verschrikkelijk is dat het haast klinkt als een spannende detective […]’
 
Daarop vertaalt de rust van de lezer zich in een lege halve bladzijde en dan vervolgt ze:
 
‘Zijn jullie uitgerust? Goed dan, luister heel aandachtig […]’
 
En dat doe je dan ook, want Lispectors denkwereld is aanstekelijk en de humor en ironie, de absurditeit, de zintuiglijke metaforen en het taalspel drijven je voort in de lectuur. Volgende scène uit ‘Zo goed als waar’, over het wel en wee in het kippenhok van mevrouw Eniria (haar naam en de namen van al het pluimvee beginnen met een E ter ere van het ei) is verrukkelijk én revelerend. Niets gebeurde er, alles bleef altijd hetzelfde…
 
‘En patati en patatá. Au, au, au! Zo ging het leven. Langzaam, langzaam.
De mannen manden, de vrouwen vrouwden, de jongens en meisjes jongensenmeisjesden, de wind wond, de regen regende, de hennen henden, de hanen haanden, de vijgenboom vijgeboomde, de eieren eierden. En zo verder. Onderhand zul je wel klagen en vragen: waar blijft het verhaal?
 
Heb nog even geduld, het verhaal zal verhalen. En wel nu meteen.’  
 
Waarop een vijgenboom aan het denken gaat, dictatoriale trekken krijgt en er totale chaos ontstaat. Geen vrijblijvende fantasieën als je weet dat Brazilië in die tijd een militaire dictatuur kende. En of de overvloedig vallende jabuticabavruchen, eetbaar maar met een bittere nasmaak, gegeten moesten worden?
 
‘Slik je de pit door of niet?’ Jij, kind, vraag het een volwassene.
Ik zal je ondertussen zeggen: ‘Au, au au!’
En Clarice begrijpt wat ik bedoel: ‘Tot later, kind!
Slikken of niet slikken die pit? Dat blijft de vraag.’
 
De verhalen van Clarice Lispector waren voor Gerda Dendooven allicht een geweldig speelveld. Met veel overgave heeft ze de licht absurde taferelen in beeld gebracht: een energiek konijn op stap, de verhalen blaffende hond met een knipoog naar de Bremer Stadsmuzikanten, een diversiteit van rode, blauwe, gele, permanent eieren producerende kippen… Bijzonder sterk vind ik de prent die ik aan het begin al noemde, van het gekooide konijn dat ontsnapt, waarbij de comprehensie van de vertelster zichtbaar tekortschiet. De schutbladen staan overigens vol met silhouetten van mensen die een wit konijn najagen. Of dat hen, zoals Lewis Carrolls Alice, naar een wondere wereld voert, is nog een vraag die onbeantwoord blijft.
 
Het raadsel van het denkende konijn is een prachtige bundel en kan het best voorgelezen worden, ook aan wat oudere kinderen. Kinderen die zelf willen lezen moeten over flink wat leeservaring beschikken, want de zinnen zijn soms lang en vrij complex, de woordenschat niet altijd voor de hand liggend. Voorlezen was ook Lispectors bedoeling, ze noemt ‘Het raadsel van het denkende konijn’ ergens in de bundel ‘een boek voor kleine mensen en voor grote mensen’. De verbeeldingswereld en de manier waarop Lispector haar publiek daarbij betrekt, zijn heel animerend, wat voorlezen tot een waar plezier maakt. Ook het levendige ritme, de kleurrijke taal -- de vertalers hebben er voor geopteerd om de oorspronkelijke Portugese namen niet te vertalen –, de gelaagdheid van de tekst zijn echte cadeaus. De vormgeving is van Dooreman. Eveneens grote klasse, dus.
 
Clarice Lispector, Gerda Dendooven (ill.): Het raadsel van het denkende konijn en andere verhalen, Querido, Amsterdam 2020, 111 p. : ill. ISBN 9789045123615. Distributie L&M Books 

© 2024 | MappaLibri