Ik is een ander. Septologie III-V

Zowel inhoudelijk, thematisch als stilistisch wijkt de belangrijke Noorse auteur Jon Fosse in het tweede deel van zijn trilogie Septologie geen duimbreed af van het reeds gekende procedé. Opnieuw wordt het verhaal opgesplitst in twee delen. Aan de ene kant is er het deel dat in de eerste persoon wordt verteld, het heden. De oude kunstenaar Asle woont in zijn huis in Dyglja. Ik is een ander opent net als het eerste deel van de trilogie, De andere naam, met de beschrijving van het schilderij met de twee strepen, één lila en één bruin, die elkaar in het midden kruisen, het schilderij ‘Andreaskruis’. Met het kruis als symbool komt Fosse tot de kern van het kunstenaarschap van Asle: het religieuze. Op verhalend niveau rijdt de ik-figuur opnieuw naar de stad, waar hij zijn dubbelganger/naamgenoot, die we ook reeds kennen uit het eerste deel van de trilogie, niet mag bezoeken in het ziekenhuis omdat het met hem te slecht is gesteld. Hij levert wel zijn doeken af voor de volgende tentoonstelling bij Gallerie Beyer. Op het einde van de roman wacht buurman Åsleik hem thuis op; ze gaan samen eten.  

Aan de andere kant is er het verleden, verteld in de derde persoon. De ik-figuur ziet beelden uit zijn jeugd. Het woord ‘beeld’ is natuurlijk belangrijk. Asle is iemand die als schilder in beelden denkt. De roman begint niet zonder reden met de woorden: ‘En ik zie mezelf staan kijken […]’. Ook de passages die naar vroeger verwijzen, beginnen vaak met: ‘[…] en ik zie […]’. Het gaat niet in de eerste plaats om het denken, het voelen of het handelen, maar om het zien van beelden. Het hoofd van de kunstenaar zit er vol van, zozeer zelfs dat het een kwelling wordt. Zo heeft hij een reeks beelden van zijn als kind gestorven zus in zijn hoofd en die wil hij ‘wegschilderen'.  
 
In Ik is een ander – de titel is natuurlijk afkomstig van Rimbaud: ‘Je est un autre’ – zien we de jeugdjaren van de schilder: hij speelt gitaar in een band, leert roken en drinken, houdt zijn eerste tentoonstelling, ontmoet galeriehouder Beyer, schrijft zich in aan de kunstacademie en leert zijn vrouw kennen. Fosse speelt opnieuw een ingenieus spel met de verdubbeling van personen. Opnieuw ontmoet Asle zijn naamgenoot, in deze roman telkens aangeduid met ‘zijn Naam’: […] die andere Asle, zijn Naam, hij die zo op Asle lijkt'. Allebei schrijven ze zich in aan de kunstacademie en allebei worden ze toegelaten.
 
Om de keuzes die Asle maakt, om het leven dat hij zal leiden te kunnen begrijpen, is het cruciaal om te weten wat er op de middelbare school gebeurt. Asle wordt geconfronteerd met een verlammende angst. Om die angst onder controle te houden drinkt hij alcohol. Hij zal een groot aantal jaren van zijn leven verslaafd zijn en het is pas zijn vrouw die hem van de drank af zal helpen. Alcohol wordt vervolgens vervangen door religie:  
 
‘[…] de keus was óf schilderen óf drank, denk ik en toen de drank verdween kwam de mis ervoor in de plaats, want je moet toch iets hebben, lijkt het wel, denk ik […]’
 
Reeds uit De andere naam weten we dat de kunstenaar diepgelovig is. Nochtans had hij zich in zijn jeugd net afgekeerd van dat geloof en was hij van plan om zich op zijn zestiende te laten uitschrijven uit de Staatskerk. Niettemin wordt het religieuze de kern waarrond het leven en de kunst cirkelen. De kunst van Asle zal niet minder dan het rijk Gods dienen: schilderen is immers een soort woordloos gebed. Zowel de kunst als het geloof drukken iets uit dat niet met woorden is uit te drukken. Fosse schrijft talrijke passages die verwijzen naar de bekende dichotomie van Wittgenstein uit de Tractatus logico-philosophicus: ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muß man schweigen.’ Kunst is nu net zo belangrijk omdat het niet verklaart, maar ‘toont’.
 
‘[…] zichzelf als katholiek beschouwen, ja, het is niet alleen een geloof, het is ook een manier om in het leven en in de wereld te staan die misschien wel lijkt op die van een kunstenaar, aangezien kunstschilder zijn ook een manier van leven is […] en voor mij gaan die twee manieren om in de wereld te staan goed samen, omdat ze beide bij wijze van spreken afstand tot de wereld scheppen, en naar iets anders verwijzen, naar iets wat zowel in de wereld is, iets immanents, zoals ze dat noemen, en naar iets wat buiten de wereld wijst, iets transcendent, zoals ze dat noemen […]’  
 
De objectiviteit die wordt gevonden in God, komt bovendien ook terug in de kunstfilosofie van de ik-figuur. Asle zet zich dan ook af tegen een subjectivistische of relativistische visie op kunst:
 
‘[…] hoe goed of hoe slecht iets is heeft niets te maken met wat je bevalt of niet bevalt, maar met wat goed is en wat slecht, wat goede kunst is en wat slechte kunst, want kunst heeft met kwaliteit te maken, en niets met bevallen of niet bevallen, en het heeft ook niets met smaak te maken, kwaliteit is iets dat op zichzelf staat […]’
 
Aansluitend en thematisch verwant met het religieuze, is het gebruik van het licht. Dat licht is deels onbegrijpelijk en groter dan de mens. Elk schilderij moet een ‘lichtend donker’ bevatten. Een belangrijke passage is:
 
‘[…] eerst schilderde ik, wilde ik schilderen, omdat het me zo goed afging geloof ik, maar na verloop van tijd was er goed in zijn volkomen onbelangrijk, ja, het was niet goed, ik wilde niet goed zijn, ik wilde alleen schilderen om iets uit te drukken wat op geen andere manier kan worden uitgedrukt, ja, afwezige nabijheid tevoorschijn schilderen, zoals ik me dat voorstel, denk ik, ja, het zwart laten oplichten, ja, het lichtende donker tevoorschijn schilderen […] want het is alsof er ergens in mij één beeld bestaat dat mijn diepste innerlijke beeld is, en dat ik steeds weer probeer tevoorschijn te schilderen […]’
 
Opnieuw is de roman geschreven in één enkele lange zin, waarbij het opvalt dat ‘en’ het meest wordt gebruikt als voegwoord, waardoor de zinnen aaneengeregen worden. Nog steeds is er de niet aflatende stroom van beelden, ideeën en gevoelens, opgeschreven in een sterk ritmisch proza, met veel herhalingen die door de nieuwe formuleringen telkens betekenis bijvoegen. Ik is een ander is op de genoemde drie gebieden erg sterk: inhoudelijk, thematisch en stilistisch. Wie genoten heeft van het eerste deel van de Septologie-trilogie, zal ook in deze roman verdwijnen en genieten van elke pagina.
 
Jon Fosse: Ik is een ander. Septologie III-V, Oevers, Zaandam 2021, 296 p. Vertaling van Eg er ain annan – Septologien III-V door Marianne Molenaar. ISBN 9789492068514. Distributie Elkedag Boeken

© 2024 | MappaLibri