Velen onder ons hebben tijdens de lock downs het
afgelopen anderhalve jaar de natuur herontdekt. Niet de adembenemende kliffen
in Noorwegen of de National Parcs in de Verenigde Staten waar je met het
vliegtuig heen moet, maar de natuur dichtbij huis – het bos om de hoek, het
natuurgebied in de buurt. Van die ervaring lijkt Een wandeling in Mei een poëtisch equivalent. A.H.J. Dautzenberg
keerde terug naar zijn geboortestreek en zette er een wandeling uit. Dat
resulteerde in een lang gedicht en een sonische expeditie: je kan met dit
boekje in de hand en een koptelefoon op je hoofd de route volgen die de dichter
uitstippede in het Zuid-Limburgse Gulpdal. Wie niet tot daar raakt, krijgt in het
gedicht een impressie van de wandeling.
In het gedicht word je op een mooie
lentedag meegenomen. Zo vangt de beschrijving van het startpunt aan:
‘Het goudgele hart
van het dorp
dat ontwaakt.
De mus die ’s morgens de
dingen groet
met devote deemoed en
ongeveinsde
levenslust.’
…
en dan ga je op weg. Wat je leest is een eindeloze opsomming van visuele en
auditieve waarnemingen: de lucht, het water, de bomen en planten, de dieren: ze
passeren meer of minder lyrisch geschilderd de revue. Daarbij wordt
gebruikgemaakt van rijm, assonantie en alliteratie zodat de taal de natuurgeluiden
evoceert. De observaties worden onder elkaar geplaatst, wat een filmisch effect
sorteert. Die stroom aan indrukken wordt enkel opgeschort voor aanwijzingen
over de route en een zelden keer door witte pagina’s die enkel nog leestekens
bevatten: op dat moment is de observator sprakeloos en bevangt de natuur hem. Dat
alles heeft uiteindelijk een incatatorisch effect op de lezer.
Pas in de laatste
afdeling komt de dichter, en de lezer met hem, uit de trance, en verstoort de
bewoonde wereld de rustige natuur: auto’s rijden opnieuw voorbij en zorgen voor
‘te veel geluid’, het banale leven van alledag herneemt. Daartegenover staat de
natuur, die voor poëzie zorgt: ‘De wolkjes die als geserreerde verzen / het
blauw beschrijven.’ Dat inzicht leidt tot een slotregel die meteen ook de
intertekstuele link uit de titel onderstreept: ‘op weg / naar een nieuw
geluid.’ Die kan dubbel geïnterpreteerd worden, namelijk dreigend – de mens
heeft in zijn omgang met de natuur de hiërarchie proberen om te keren; dat
leidt tot rampen – of net hoopvol – we zijn zo ver dat we onze relatie met de
natuur gaan herstellen.
Een wandeling in Mei
past in de eco-poëzie die de laatste twee jaar ook in het Nederlands verschijnt.
Door de werkwijze en de vorm die Dautzenberg hanteert, is dit als poëtische
wandeling vermomde gedicht niet minder dan een ode aan de rijkdom en
veelkantigheid van de natuur.
A.H.J. Dautzenberg: Een wandeling in Mei, Pluim,
Amsterdam 2021, 96 p. ISBN 9789493256149
© 2025 | MappaLibri