Zomer ‘80

Door de ogen van de zee  

In de zomer van 1980 schreef Marguerite Duras op vraag van het Franse dagblad Libération een reeks columns met een alternatieve kijk op de actualiteit. De gebundelde columns, zopas krachtig en invoelend vertaald door Kiki Coumans, zijn een existentiële dwaaltocht door een verre en nabije werkelijkheid en een persoonlijke reflectie op de condition humaine van toen.
 
Begin juli 1980 regent het op het zwarte graniet en het lege strand nabij Le Havre. Een kind op zomerkamp, afzijdig van de anderen, kijkt zwijgend naar de zee. Vanuit haar 'donkere kamer' kijkt de schrijfster op haar beurt naar het eenzame kind. Op haar bureau liggen kranten opengeslagen. De straten zijn verlaten, hoewel de stad sinds het begin van de zomervakantie is volgelopen. Het regent onophoudelijk. In de grijze ogen van het kind weerspiegelen zich de schoonheid en de oerkracht van de zee.
 
Op de nationale feestdag staat het kind er nog steeds. Pijpenstelen regent het intussen, ook op het militair défilé in Parijs. Na een hevige 'witte storm' op zee verschijnt eindelijk de stralende zon. Samen met 'duizenden langgerekte lijven' daalt op het strand de verveling neer. In Le Havre is geen zuchtje wind meer, in sterk contrast met het woelige wereldgebeuren. Via de kranten verneemt Duras de uitvaart van de Sjah van Iran, neemt ze kennis van de honger in Oeganda, leest ze over de inval van Rusland in Afghanistan. Ze kijkt naar beelden van de Olympische spelen in Moskou. De ogen van de wereld zijn gericht op een sierlijke Roemeense turnster en een slapende Brezjnev.
 
Dan barst nabij Le Havre een indrukwekkend onweer los. De aandacht van de schrijfster verplaatst zich naar de nauwelijks merkbare ademhaling van de starende jongen. Een leidster van het zomerkamp heeft zich over hem ontfermd. Ze vertelt hem verhalen; over een jongen en een haai die vecht tegen het verlangen de jongen op te eten; over een naar de dood verlangende bron. Subtiel verweeft Duras alledaagse strandtaferelen (een man worstelt met een vlieger; toeristen wachten ongeduldig tot het stopt met regenen) met nieuwsfeiten. In de stilstand van het kind vereeuwigt ze het ene, in de cyclische golfslag van de zee vervluchtigt ze het andere. In haar donkere kamer laat Duras verre en nabije gezichtspunten versmelten tot een vorm van optisch bedrog. Nieuwsfeiten lijken schuimvlokken, door de zee op het strand geworpen, door het wassende water meteen weer weggespoeld. De blik van het kind is de onveranderlijke as waarrond alles draait.
 
Duras experimenteert met de interactie tussen het kleine en het grote, het vluchtige en het eeuwige. Ze peilt naar oorzaak en gevolg, maar stelt vast dat de zee, de bron van alles, via het kind telkens opnieuw haar blik vangt, en dat niets ter wereld haar dan nog interesseert. De schrijfster mijmert over verboden geluk zoals in de relatie tussen het meisje en het kind. Die is op een subtiele manier erotisch, zelfs incestueus. Dat geluk is revolutionair van aard, voor Duras vergelijkbaar met het toenmalige protest in Gdansk tegen het communistische regime. In de 'peilloze diepte' van de ogen van de jongen probeert Duras het kind in zichzelf terug te vinden. Het is een blik 'die voorbijgaat aan wat hij ziet en die steeds weer afdwaalt'. Net als het kind heeft de schrijfster een toestand van afwezigheid en eenzaamheid nodig om blikken in woorden te kunnen omzetten.
 
Met de equinox nadert het einde van de zomer. Het wassende tij verzacht de strakke blik van het kind maar doen de pijn en het verlangen toenemen. Het zomerkamp loopt inmiddels op zijn einde. Het afscheid is nakend, het strand leeg als de donkere kamer van de schrijfster. Een laatste keer zijn het meisje en het kind samen en kijkt Duras toe. Hoe zich los te scheuren van zo'n onbeteugelde passie?
 
Zomer '80 is tegelijk een hartverscheurende liefdesgeschiedenis, een parabel, een filosofische beschouwing en een boeiende collage van wereldnieuws, waarin de personages van het eenzame kind en het meisje vervloeien in een driehoeksrelatie met de zee. 'Hier is ze, tussen ons, door onze lichamen omsloten. Kijk naar haar.' Met het mesmeriserende karakter van de zee ging Duras overigens herhaaldelijk aan de slag. Ook in de roman Liefde plaatste ze haar personages op een verlaten strand, in een ruimte die de zee toebehoort.
 
Na de lectuur van deze uiterst suggestieve bundel rijzen nogal wat vragen. Hoe verhoudt de mens zich tot het grote verhaal? Tot de natuur? Hoe om te gaan met de duistere, kolkende diepte die alles verbindt? Afhankelijk van of je in- of uitzoomt, je overgeeft of afzijdig houdt, gebeurt er bij Duras veel of niets, in een cyclische beweging, wat soms beklemmend, soms bevrijdend aanvoelt. Nu en dan wijst Duras vaag een richting aan. Ze laat de lezer vooral veel zelf invullen. Met deze ontwijkende, omcirkelende techniek raakt ze merkwaardig genoeg de essentie van het ongeschrevene.
 
Enigmatisch en precies, dynamisch en star, afstandelijk en dicht op de huid, loodst Duras grote thema's in haar eigentijdse en tijdloze verhaal. Grote en kleine gebeurtenissen onderwerpt ze in gelijke mate aan de mythische oerkracht van de zee. In een hypnotiserende stijl toont ze de geschiedenis als iets dat zich – net als het getij – voortdurend herhaalt. Overal tolt en wervelt het: in de donkere kamer van de schrijfster, in de politiek, in de turbulente geschiedenis van de mens, in de stormen op zee. Maar niet in de verstilde blik van het kind. De zee, het enige element dat zich niet binnen de contouren van het verhaal laat dwingen, leert ons opnieuw en opnieuw over de conditie van de mens.
 
Marguerite Duras: Zomer '80, Vleugels, Bleiswijk 2022, 72 p. ISBN 9789493186880. Vertaling van L'Été 80 door Kiki Coumans 

© 2024 | MappaLibri