In haar nieuwe essaybundel Boos
meisje verzamelt Marja Pruis odes aan boze meisjes: ‘Boze meisjes, mijn
planken staan er vol mee, mijn muren zijn met ze behangen, hun ogen prikken in
mijn rug als ik glimlachend een weg baan.’ Maar Boos meisje is niet enkel een analyse van bekende vrouwen (of
meisjes?) die een zekere boosheid uitstralen, in de verhouding tot deze vrouwen
onderzoekt Pruis vooral zichzelf. Durft zij het boze meisje in zichzelf te
tonen aan de wereld?
De bundel bestaat uit drie delen. In het eerste deel schrijft Marja Pruis
vanuit persoonlijke ervaringen. Ze fileert haar eigen snobisme en arrogantie
tegenover de ‘strevende klasse’, heeft het over de verhouding tussen taal en
werkelijkheid (kunnen we door een ander gebruik van persoonlijke
voornaamwoorden meer openheid creëren in genderverhoudingen?), de
#MeToo-beweging en over vrouwenhaat. Als boos meisje dat studeerde in de jaren 1980
en (op de achtergrond) actief was in de toenmalige vrouwenbeweging, kijkt ze naar
oude en nieuwe feministische vraagstukken.
In het tweede deel van de bundel
laat Pruis enkele feministische iconen en andersoortige bekende vrouwen de
revue passeren. Denk aan Sigrid Kaag, Rachel Cusk, Vivian Gornick. Het gaat om
vrouwen die een plek innemen in de publieke ruimte en niet (willen) behagen,
glimlachen, lief zijn. In enkele essays schrijft Pruis over Nederlandse
politici en verwijst ze naar verschillende andere bekende Nederlanders. Als
Belg kreeg ik het grote plaatje wel mee, maar gingen de grapjes en nuances soms
aan me voorbij.
Zowel in de persoonlijke essays als in de portretten knikte ik meermaals
instemmend, moest ik vaak lachen, kreeg ik zin om het oeuvre van de persoon in
kwestie helemaal te gaan doorspitten, zo inspirerend schrijft Pruis over hen.
In elk essay beschrijft ze hoe zij zichzelf tot de kwestie of persoon verhoudt
en onderzoekt ze in de ander ook zichzelf. Durft zij het boze meisje in
zichzelf te tonen, of blijft ze soms ook gewoon glimlachen, gewoon, omdat het
van haar verwacht wordt?
Pruis schuwt in haar analyse haar eigen zwaktes niet, want,
zo benadrukt ze meermaals, haar feminisme kent gebreken. In een essay over
vrouwenhaat schrijft Pruis over een meisje dat op televisie een interview geeft
over haar ervaringen met grensoverschrijdend gedrag:
‘Er is nog iets waardoor ik moet blijven kijken naar het
meisje. Het heeft te maken met hoe ze eruitziet, wat ze aanheeft. Is het een
jasje, of is het een blouse? En wat heeft ze eronder aan, of is het niets dat
ze eronder aanheeft? Ik probeer het de volgende dag aan mijn dochter te
vertellen. Of eigenlijk wil ik het haar vragen. Waarom zou je dit kwetsbare
verhaal vertellen en dan je borsten zo ongeveer uit je blouse laten v… ‘Mam!
[…] Begrijp je dan niet dat dit juist het probleem is? Dat altijd gekeken wordt
naar wat het meisje aanheeft? Het doet er niet toe! Al zat ze er naakt!’
Het laatste deeltje
van Boos meisje is een verzameling
van enkele korte, columnachtige stukjes over Pruis’ leven als schrijvende
vrouw. Leuk, maar in vergelijking met de eerdere essays eerder een matig
dessert dan een echt inhoudelijk aanvulling. Het is een jammere eindnoot van
een verder prima essaybundel die uitnodigt tot nadenken over de plaats van
vrouwen in de openbare ruimte en de opdracht die ze daarbij te vervullen
hebben: het breekbare evenwicht vinden tussen glimlachen en stoer zijn, hun
‘tomeloosheid zien in te dammen, al was het maar om niemand teleur te stellen
of schrik aan te jagen. Glimlachen in alle heerszucht.’
Pruis’ boze meisjes gaan ongegeneerd voorbij aan die
onmogelijke koorddans. Laten we dat misschien met z’n allen zelf ook wat vaker
doen.
Marja
Pruis: Boze meisjes, Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam 2022, 246 p. ISBN 9789038811123. Distributie L&M Books
© 2024 | MappaLibri