Een kleine geschiedenis van de mens door dierenogen

‘Ons vragen ze nooit iets’ 

10+ - Vierenhalf miljard jaar geleden ontstond de aarde en ze was helemaal

 leeg. De huidige mens is er pas zo’n 300.000 jaar geleden gekomen en hij stamt af van een aapachtige. In het begin was hij gewoon ‘een van de dieren. Tot hij ontdekte dat hij een speer kon maken waarmee hij andere dieren kon doden, toen plaatste hij zichzelf een treetje hoger’. Hij ontwikkelde zichzelf tot ‘het opperdier van deze wereld’, doorheen zijn hele evolutie keken de dieren toe ‘als zwijgende getuigen’. Terwijl de mens toch is wat hij is en kan doen wat hij doet dankzij de andere dieren. Dus, vindt Joukje Akveld, is het ‘tijd om onze mond te houden. Het woord is aan de dieren’.

We starten in Botswana met de dikdik, 200.000 jaar geleden. Een moederdier overschouwt met haar jong de gevaren die hen bedreigen: de luipaard, de python, de hyena… Alle geduchte vijanden van de kleine antilope, van nature uitgerust om te doden. En die daar, op twee poten? Die kan doden zonder klauwen of tanden. ‘Hou ze in de gaten, maar het grootste gevaar komt niet van hen’, leert de kleine dikdik. Zo is dat, de antilope van 200.000 jaar geleden moest wel uitkijken voor de eerste mensen, die jagers-verzamelaars waren, maar geen dieren doodden omdat ze dat nu eenmaal konden. De dikdik van toen kreeg te maken met de homo sapiens en Akveld zet uiteen hoe die homo sapiens als enige van de verschillende mensensoorten overbleef. Wij met z’n allen behoren tot die ene mensensoort. Het grote verschil tussen de huidige mens en de mens van toen, is dat de vroege mens ‘onderdeel was van de voedselketen’. Hij at onder meer antilopen, de leeuw at al eens een mens. De vroege mensen waren dieren onder de dieren, ‘net zo kwetsbaar, net zo hongerig op zoek naar voedsel als zij’.
 
We schuiven verder op in de tijd en een paar pagina’s verder ontmoeten we de alpaca in Peru, 6000 jaar geleden. Ze hebben het goed, de alpaca’s, ze dragen een bontjas tegen de kou en aan eten geen gebrek. En toch. Ze blikken met afgunst naar de vicuña’s, die erg op hen lijken met dat ene grote verschil: vicuña’s zijn vrij, alpaca’s staan achter een omheining, ze zijn gedomesticeerd. De mensen, die intussen een sedentair leven zijn gaan leiden, zorgen voor de alpaca’s, want ze leveren hen wol. Ze hebben het goed, de alpaca’s, maar ze hebben er niet om gevraagd. Je leest verder hoe dat zo kwam, dat de mens dieren ging domesticeren en dat toen de menselijke bevolking sterk begon toe te nemen.  
 
Dat deed de mens-dierrelatie verder evolueren, want weer enkele duizenden jaren later ontmoeten we in Griekenland, 340 v.C., de grondlegger van de biologie, Aristoteles, samen met pauwen, parelhoenders, duiven… in volières. Ze werden gehouden voor de sier én als studieobject. En later kregen dieren symboolwaarde, werden ze gezien als werk- of oorlogstuig, als massaproduct, trofee, boodschapper, vijand, politiek inzetbaar middel, ziekteverspreider… Als een van de laatste noemt Akveld de B. nana, de in 2021 in Madagascar ontdekte nano-kameleon. Akveld noemt dit beestje, dat niet groter is dan een zonnebloempit, ‘een teken van hoop’. Niet alleen omdat er nog altijd nieuwe soorten ontdekt worden, maar ook omdat hun habitat nu beschermd wordt. Minder goed nieuws wel voor de bewoners van het eiland, die van landbouw leven en alle grond nodig hebben voor hun levensonderhoud. Ook hun situatie moet verbeteren anders is het ijdele hoop…
 
Joukje Akveld brengt in deze ‘geschiedenis van de mens door dierenogen’ telkens een verhaal, met in het tweede luik de wetenschappelijke stand van zaken. Het zijn onderhoudende, gevarieerde en scherpzinnige teksten, waarin ze laat blijken dat de dieren in de omgang met mensen doorgaans aan het kortste eindje trekken. Neem pakweg deze historie: de ijsbeer-verteller uit de 16de eeuw op Nova Zembla ziet een nieuw dier aankomen over zee ‘op een bouwsel van drijvend hout’. ‘Stunteldieren’ noemt hij ze en ja, de ijsbeer is de grootste vijand van de eerste poolexpedities:
 
‘Ik ben de koning van de dieren, de keizer van het ijs. Ik hou van wit, ik hou van zwart. Maar het meest hou ik van rood. Pats.’
 
Nu, vier eeuwen later zijn de rollen dramatisch omgekeerd: de aarde warmt dank zij die ‘stunteldieren’ snel op en de ijsbeer vindt geen voedsel meer. Of neem het verhaal van de noordelijke witte neushoorn, waarvan er nog maar twee over zijn als gevolg van stroperij. Ze vertellen hun verhaal vanuit een wildreservaat in Kenia. De mens laat zich hier toch echt van zijn raarste kant zien: ‘eerst roeien we de noordelijke witte neushoorn bijna uit, en nu dat bijna gelukt is, doen we er alles aan om hem te behouden.’
 
Ik zou uit elk van de 29 dierenverhalen wel willen citeren want Akvelds teksten zijn onuitputtelijk interessant. Je steekt er ontzettend veel van op en de thema’s zijn divers. Akveld kiest bovendien niet uit de voor de hand liggende, makkelijk aansprekende onderwerpen waarmee boeken voor kinderen zo vaak uitpakken. Neem nu het verhaal van het zebravisje. Wat maakt dat beestje, dat in talloze huisaquaria rondzwemt, zo belangrijk voor wetenschappelijk experiment? Het feit met name dat hij 70% van zijn DNA met de mens deelt. En recent werd ontdekt dat het visje in staat is zijn eigen ‘gebroken hart’ te repareren – men had een stukje hart van een zebravisje verwijderd en dat groeide vanzelf weer aan. Als dat niet beloftevol is voor de wetenschap. Aanleunend bij dit verhaal wijdt Akveld ook een stukje aan pijn. Ook vissen voelen, anders dan wel eens gedacht wordt, pijn. De dierenactivisten die tegen dierproeven gekant zijn, hebben dus zeker een punt.
 
Akveld brengt in 29 etappes een consistent en onderbouwd verhaal over de relatie tussen mens en dier, met voor deze laatste vaak nefaste gevolgen. Ze informeert helder, breed en genuanceerd en ze nodigt je met een woord of een hint hier en daar uit om verder te denken op het spoor dat ze uitzet. Haar teksten hebben bovendien karakter. Het (argeloze) dierenperspectief zorgt voor een doorlopend licht ironische toon. Ze zijn sprankelend humoristisch met geestige juxtaposities over het doen en laten van de mens -- de mens vindt ‘vliegtuigen en antibiotica, curryworsten en kunstgebitten’ uit – en ook (en dat geeft meer te denken) ‘kruiswoordpuzzels en kalasjnikovs’. Alledaags en dodelijk tegelijk, is dat hoe wij zijn? Ook dropt Akveld hier en daar en passant een woord of een naam die vragen oproept, zoals het ‘witbrauwmeesstekelstaartje’ dat opduikt in het verhaal van de alpaca’s. Bestaat zo’n beestje echt of heeft ze die bizarre naam verzonnen? Het bestaat écht en woont ook in Peru, leert ons Wikipedia. Zo wekt Akveld ook belangstelling naar kennis buiten het boek
 
Bij elk verhaal hoort een inzetje waarin op een bepaal aspect van het verhaal wordt ingegaan. Bij het heldenverhaal van Ham de ‘astrochimp’, de chimpansee die door de NASA in 1961 als testpiloot de ruimte werd ingestuurd, wordt het woord ‘wetenschap’ uitgelicht. Dankzij de wetenschap kon de aap en daarna de mens naar de maan, maar Akveld vermeldt ook chimpanseewetenschapper Jane Goodall, die in het succesverhaal van de NASA de aandacht vestigde op het misbruik van het dier. Akveld stipt in de marge van een verhaal vaker een kwestie aan waar ze verder niet over uitweidt, maar de toon is wel gezet.
 
Djenné Fila’s illustraties zijn niet minder indrukwekkend dan de teksten. In paginagrote schilderingen vat ze telkens de betekenis van het verhaal. De duiven als boodschappers in oorlogstijd, de neushoorn onder bescherming van een paar mensen – ze maakt er een opvallend zacht beeld van --, bijeengedreven alpaca’s in een eindeloos weids landschap, gefragmenteerde beelden van oorlogspaarden… Het zijn veelzeggende taferelen waar je blijft bij stilstaan. De wegsmeltende ijsbeer die langzaam door een zandloper sijpelt, de neushoorn op wiens imposante pantserhuid de schaduw van een jager valt, of zijn afgesneden hoorn die in goud is gedoopt (als illustratie bij het woord massa-extinctie), ze onderstrepen krachtig het engagement in dit boek.
 
Een uitgebreide bronnenlijst met een verklaring hoe Akveld ermee omging, sluit het boek af.Met zijn extra groot formaat is Een kleine geschiedenis van de mens door dierenogen, een uitgelezen cadeau en niet alleen voor kinderen. Ikzelf blijf er maar in grasduinen en ook voor fervente jonge lezers vanaf een jaar of 10 is het een overvloedige bron van plezier en kennis.
 
Joukje Akveld, Djenné Fila: Een kleine geschiedenis van de mens door dierenogen, Lannoo, Tielt 2022, 93 p. : ill. ISBN 9789401486880

© 2024 | MappaLibri