Ontwrichte gedichten

Elvis Peeters is vooral bekend als schrijver van kinderboeken en romans, maar daarnaast schrijft hij ook geregeld gedichten. Zo verwierf hij de afgelopen jaren enige bekendheid met zijn herdichting van een aantal gedichten van de minnezanger Hendrik van Veldeke (de bron van onze literatuur) en met De wanbidder waarin hij de typische taal van Hugo Claus nabootste in een soort van kritisch eerbetoon. Het zijn voorbeelden die laten zien hoe het dichterschap van Elvis Peeters niet uit de lucht valt, maar integendeel is ingebed in een ruim cultuurhistorisch en literair bewustzijn, ook al neemt de dichter zijn persoonlijke situatie veelal als uitgangspunt voor zijn poëzie.  

De bundel Ontwrichte gedichten gaat vergezeld van een soort van begeleidend essay, onder de titel ‘Toegevoegd proza’. Het zijn korte fragmenten die vooral de problematische status van poëzie als communicatie belichten. Er is uiteraard de desinteresse van de lezer, maar Peeters spitst zijn betoog toch vooral toe op de weerbarstigheid van het gedicht zelf. De taal staat als het ware de spontane expressie van de dichter in de weg, zorgt voor misverstanden, stelt betekenissen uit. Het gedicht krijgt daardoor iets van een autonome constructie, die spreekt zonder op te gaan in communicatie. Dit essay staat bijgevolg sterk in het verlengde van het historische modernisme, dat ook al die autonomie van het gedicht, als het ware losgeweekt van de lezer maar ook van de maker, verkondigde.  
 
De gedichten zelf presenteren zich inderdaad in de eerste plaats als taalbrokken waarin her en der echo’s aan teksten van andere schrijvers doorklinken. Daardoor ontstaat een zekere variatie in toon en stijl; sommige gedichten zijn hermetisch en beeldrijk, andere lijken zo uit dagelijkse conversaties of een of andere website weggeplukt. Vaak is de taal zelf het belangrijkste personage; de taal en de woorden worden gepersonifieerd waardoor ze als het ware zelf het gedicht lijken tot stand te brengen. In die zin wordt de traditionele centrale rol van het lyrische ik in vraag gesteld. Die dichterlijke taal brengt overigens ook de werkelijkheid tot stand: die realiteit is niet vooraf gegeven, maar ontstaat tijdens het schrijven. Dat leidt ertoe dat hier scènes worden opgeroepen en voorwerpen geportretteerd via losse indrukken en beelden, waardoor de lezer zich genoodzaakt ziet om het beeld te vervolledigen. Sommige gedichten lijken ogenschijnlijk de aanzet voor een of andere intrige, maar doelbewust wordt daarbij heel wat informatie achtergehouden.
 
Toch is deze lyriek nergens vrijblijvend. Integendeel, via zijn zoektocht naar het poëtische woord (dat gedeeltelijk aan de wens van de dichter ontsnapt) wordt de dichter ontegensprekelijk geconfronteerd met de zoektocht naar zin en met de grenzen van het menselijke bestaan. Hij richt zich in dat verband enkele malen veelzeggend tot God, maar ook dat finale woord blijft uit. Hetzelfde kan gezegd worden over de relatie tot de geliefde; sommige gedichten trachten een vrouw ‘onder woorden te brengen’, maar alle taalregisters volstaan niet om de realiteit en de ervaring ook maar te benaderen. Bij nader toezien blijft zelfs de collectieve gemeenschap onbereikbaar: het ideaal van een geslaagde communicatie wordt in deze gedichten nergens bereikt. Wat blijft zijn inderdaad ‘ontwrichte’ uitingen, brokstukken of restanten die een verloren geheel suggereren, maar die net in hun onaffe karakter de lezer extra blijven intrigeren.  
 
Elvis Peeters: Ontwrichte gedichten, Poëziecentrum, Gent 2022, 74 p. ISBN 9789056553302

© 2024 | MappaLibri