Het voortleven van de vuurvliegjes

Vonkjes van verzet  

Met Het voortleven van de vuurvliegjes is voor het eerst een boek van de Franse filosoof en kunstwetenschapper Georges Didi-Huberman in het Nederlands verschenen. Dat dit zo lang heeft geduurd, is op zich vreemd aangezien Didi-Huberman een fenomeen is in de Franse kunstfilosofie. Sinds het begin van de jaren 1980 heeft hij een ontzagwekkend oeuvre van meer dan vijftig boeken geschreven waar elk jaar nieuwe volumes aan worden toegevoegd. Zijn werk is bovendien overladen met prijzen: zo kreeg hij onder meer de Adorno-prijs in 2015, de Aby Warburg-prijs in 2020 en de Prix Médicis in 2022.
 
Niet alleen de omvang van zijn oeuvre maakt indruk, maar ook de diversiteit aan onderwerpen die hij met veel eruditie behandelt in zijn boeken. Zo heeft hij boeken over kunstenaars als Fra Angelico of Alberto Giacometti, over het fenomeen van de atlas, over getuigenissen van de Holocaust, over de films van Jean-Luc Godard of Sergei Eisenstein, over Georges Bataille, over de rol van fotografie in de psychiatrische praktijk van Jean-Martin Charcot en zo veel meer. Zijn grootste theoretische invloeden zijn Walter Benjamin, Aby Warburg en Sigmund Freud, maar als men hem naar zijn invloeden vraagt dan zal hij ook Beckett, Borges of Baudelaire antwoorden. Die literaire invloeden hebben als gevolg dat Didi-Huberman zijn theoretische werken in een onverbloemd poëtische stijl schrijft die zich niet altijd gemakkelijk laat vertalen. Zijn erg Franse literaire stijl wordt soms genoemd als de voornaamste reden waarom Didi-Huberman nooit echt dezelfde status heeft verworven in de Engelstalige wereld als in Frankrijk, Duitsland of Latijns-Amerika.
 
Ondanks de grote diversiteit aan onderwerpen zijn er thema’s of specifieke reflecties die terugkeren doorheen zijn boeken, als muzikale motieven die in variaties worden herhaald. Door de thematische samenhang tussen zijn boeken en zijn onophoudelijke schrijfdrang lijkt het soms wel alsof Didi-Huberman bezig is met het schrijven van één groot levenswerk, wat net zozeer als het Passagenwerk en de Mnemosyne Atlas van zijn grote voorbeelden Benjamin en Warburg nooit kan worden voltooid. Didi-Huberman gebruikt graag het Borgesiaanse beeld van een enorme bibliotheek waarin men eindeloos kan dwalen en steeds onverwacht op boeken stuit die onze interesse prikkelen. Het oeuvre van Didi-Huberman ontdekken is je laten meevoeren door de meest uiteenlopende reflecties, over duende in de muziek van Andalusië, over de wortels die hem doen struikelen in Parque Lage in Rio de Janeiro of, in dit geval, over vuurvliegjes.
 
Bij een oeuvre van een dergelijke omvang als dat van Didi-Huberman kan men zich de vraag stellen hoe men er in ’s hemelsnaam het best aan kan beginnen. Het voortleven van de vuurvliegjes biedt de perfecte introductie in zijn werk omdat men er kernachtig de belangrijkste thema’s van zijn latere werken in kan terugvinden.
 
Beelden, malgré tout
Een centraal argument doorheen zijn werk is dat Didi-Huberman het grote maatschappelijke belang van beelden wil aantonen. In de kritische theorie van de twintigste eeuw was er een tendens om zeer sceptisch te zijn over de rol van beelden in een laatkapitalistische maatschappij. Beelden maken in die visie deel uit van een gesimuleerde wereld waarin allerlei machtige commerciële en politieke groepen aan de hand van beelden het gedrag en de opvattingen van de bevolking willen sturen. Tegen deze opvatting in neemt Didi-Huberman steevast de verdediging op van beelden. Beelden laten zich namelijk nooit helemaal reduceren tot een louter controlemechanisme. In Het voortleven van de vuurvliegjes doet hij dit aan de hand van een opmerkelijke analogie die gebruikt werd door de Italiaanse regisseur, schrijver en dichter Pier Paolo Pasolini. De jonge Pasolini beschreef in een brief uit 1941 hoe hij tijdens een wonderlijke nacht samen met een jeugdvriend plots een zwerm vuurvliegjes zag. De vuurvliegjes zetten Pasolini aan tot lyrische reflecties over een ideale, vrije gemeenschap. Dat deze geïdealiseerde gemeenschap ver af staat van het toenmalige fascistische regime in Italië wordt snel duidelijk omdat Pasolini en zijn vriend zich moeten verbergen voor de felle schijnwerpers van een nabije militaire basis. In het verblindende licht van de schijnwerpers, bedoeld om mensen op te sporen en te arresteren, kan men geen oplichtende vuurvliegjes meer zien. Na die nacht doorgebracht te hebben in het bos wordt Pasolini wakker door het licht van de opkomende zon en als een soort eerbetoon danst hij extatisch als een vuurvliegje.
 
Op het einde van zijn leven gebruikte Pasolini het beeld van de vuurvliegjes opnieuw, maar nu wordt zijn kijk op de wereld gekleurd door een alomvattend pessimisme. In een tekst uit 1975 schrijft hij dat de vuurvliegjes die hem zo verwonderden in zijn jeugd volledig verdwenen waren in het Italië van zijn tijd. Vuurvliegjes zijn hier een metafoor voor de capaciteit om zich te verzetten tegen een oprukkende kapitalistische consumptiemaatschappij. In de schijnwerpers van de consumptiemaatschappij kunnen dingen alleen maar publiek worden getoond als een deel van het spektakel. In zijn laatste levensjaren liet Pasolini zich negatief uit over onder meer de studentenprotesten of de seksuele revolutie van de late jaren 1960. Het was alsof hij alle geloof in de mogelijkheid van verzet was verloren. De jongere Pasolini zag nochtans vormen van verzet in het gedrag en het specifieke taalgebruik van de Italiaanse arbeidersjongeren die hij graag toonde in zijn films. Waarom was hij in 1975 plots alle geloof in verzet verloren?
 
Een gelijkaardig pessimisme ziet Didi-Huberman bij de filosoof Giorgio Agamben, aan wie twee hoofdstukken van het boek worden gewijd. Onder invloed van Guy Debord en het denken van Martin Heidegger beschrijft Agamben een situatie waarin we de mogelijkheid tot politiek verzet voorgoed hebben verloren in het harde licht van de schijnwerpers van een maatschappij die alleen maar uit is op spektakel en consumptie. Beelden worden door Agamben gereduceerd tot beelden in de populaire media en die werken volgens hem louter in functie van de heersende machten. Als hij al vormen van verzet wil onderkennen in zijn werk dan wendt hij zich tot een abstract begrip als ‘destituerende macht’, tot vage noties uit de theologie of tot fictieve personages zoals Pinocchio en Pulcinella.
 
Agamben gebruikt graag de auteurs die ook Didi-Huberman dierbaar zijn, zoals Benjamin, Warburg en Michel Foucault, maar volgens Didi-Huberman verandert Agamben zo een goede, complexe wijn in een zure azijn. Warburg is bij uitstek de denker die zijn leven heeft gewijd aan het voortleven van fenomenen waarvan men dacht dat ze tot een voorbije periode behoorden maar die onverwacht terugkeren in nieuwe contexten. In Het voortleven van de vuurvliegjes gebruikt Didi-Huberman de beeldspraak van vuurvliegjes om, tegen Pasolini en Agamben in, te wijzen op het blijvend belang van beelden. Hoe duister de omstandigheden ook mogen zijn, mensen gaan steeds blijven proberen om beelden of woorden te produceren om hun situatie aan te klagen en er zich tegen te verzetten. Als we maar genoeg de moeite doen om te kijken, beweert Didi-Huberman, gaan we altijd vonkjes van verzet kunnen zien in beelden: vonkjes van verontwaardiging, van lijden, van de wil om in opstand te komen tegen onrecht.
 
Een van de meest gebruikte uitdrukkingen van Didi-Huberman is malgré tout, ondanks alles. Ondanks het feit dat beelden steeds gereduceerd worden tot koren op de molen van infotainment, blijven beelden cruciaal voor vormen van verzet. In tegenstelling tot de pessimistische uitlatingen van Pasolini op het einde van zijn leven, ziet Didi-Huberman dergelijke vonkjes van verzet overal. Hij noemt ze ‘vuurvliegjes-beelden’. Hij ziet dit bijvoorbeeld in de vier foto’s die door de gevangen werden gemaakt in Birkenau en het kamp uit zijn gesmokkeld in onvoorstelbare omstandigheden. In misschien zijn bekendste boek, Images malgré tout (2004), argumenteert Didi-Huberman tegen de critici die beweren dat er niets te zien is op de foto’s omdat ze onscherp of slecht gekadreerd zijn. Volgens Didi-Huberman toont het feit op zich dat men deze foto’s heeft proberen te maken op de wil van de gevangenen om hun gruwelijke situatie te documenteren en er tegen in opstand te komen, ondanks de meest onderdrukkende omstandigheden. Hij ziet dit in de oudere films van Pasolini, zoals La Rabbia (1963), waarin hij een vlammende kritische analyse maakte van de toenmalige maatschappij aan de hand van onder meer beelden uit het nieuws en archiefmateriaal.
 
In Het voortleven van de vuurvliegjes ziet Huberman ook vonkjes van verzet in de beelden die Laura Waddington heeft gemaakt van het dagelijkse leven van vluchtelingen in Calais. Niet alleen kunnen beelden getuigen van onrecht maar ze kunnen ook bij de aanschouwers de vonken aanwakkeren om op te staan tegen dit onrecht.
 
In Pour commencer encore (2019) bespreekt Didi-Huberman de verbanden tussen zijn leven en de thematieken die aan bod komen in zijn werk. In dit boek vertelt hij een ontroerende persoonlijke anekdote die de rol van kunst of beelden treffend weergeeft. Toen Didi-Huberman zeventien jaar was, overleed zijn moeder aan kanker. Hij beschrijft hoe hij als tiener door de lange gang van het ziekenhuis stapte naar de kamer waar zijn pas overleden moeder lag. De gang voelde eindeloos en Didi-Huberman had het gevoel dat deze gang de scheiding markeerde tussen zijn oude leven, dat voorgoed voorbij was, en zijn onbekende toekomst. Maar plots verschijnt er een melodie in zijn hoofd. De jonge Didi-Huberman was een fan van John Coltrane en de melodie in zijn hoofd is een stuk van Coltrane genaamd Olé. Het voelt eerst totaal ongepast om nu muziek in je hoofd te horen en zeker een nummer met een titel als Olé. Maar Olé is een stuk gebaseerd op een Spaans lied met een tekst van Federico García Lorca. Dit is de muziek die Didi-Huberman later zal fascineren omwille van het gevoel van duende dat het oproept. Duende is een gevoel dat het lijden en onrecht in de wereld onderkent en aanklaagt, maar dat ook een kracht opwekt om verder te gaan ondanks het lijden. De melodie van Olé in het hoofd van de jonge, aangeslagen Didi-Huberman lijkt te zeggen: ‘Ja, de pijn is er’, maar ook ‘ja, ik zal verder gaan.’ Beelden, woorden of muziek hebben de kracht om te getuigen van lijden en onrecht, maar tegelijk hebben ze ook de kracht om in mensen de vonken aan te wakkeren om zich te verzetten tegen dit lijden.
 
Pasolini’s uitlatingen over vuurvliegjes bieden Didi-Huberman een fantastisch beeld om zijn argumenten vorm te geven. Het is een van zijn vele kwaliteiten om dergelijke bijzondere passages te ontdekken en ze te gebruiken als een motief doorheen zijn boek. Het is dan ook een goede keuze om uit het enorme oeuvre van Didi-Huberman dit boek als eerste te vertalen naar het Nederlands. Het voortleven van de vuurvliegjes, uitstekend vertaald door Ineke van der Burg en voorzien van een nawoord door Pieter Van Bogaert, biedt nu ook de Nederlandstalige lezer een toegangsweg in de omvangrijke bibliotheek die het oeuvre van Didi-Huberman is, waarin men op sleeptouw wordt genomen langs bijzondere passages, treffende beelden en theorieën die de gangbare opvattingen uitdagen. Met Didi-Huberman als gids bots je vroeg of laat wel op een pagina die je net zo zal verwonderen als de zwerm vuurvliegjes die de jonge Pasolini zag oplichten in de Italiaanse nacht.
 
Georges Didi-Huberman: Het voortleven van de vuurvliegjes, Octavo, Amsterdam 2022, 167 p. ISBN: 9789490334345. Vertaling uit het Frans van Survivance des lucioles

© 2024 | MappaLibri