De Nieuw-Zeelandse Katherine Mansfield (Wellington, 1888-Fontainebleau,
1923) wilde groots en meeslepend leven. Haar pad liep evenwel niet over rozen.
Amper twintig is ze, wanneer ze voorgoed de oversteek maakt naar Engeland. Algauw
blijkt ze onverwacht zwanger te zijn. Ze trouwt, maar niet met de vader van
haar kind. In haar eerste huwelijksnacht gaat ze er meteen al vandoor. Verontrust
over de keuzes van haar dochter, reist haar moeder haar achterna. Eenmaal in
Londen aangekomen, troont ze Katherine mee naar het Beierse kuuroord Bad
Wörishofen.
Ze
installeert er haar dochter in een hotel en laat haar daar vervolgens aan haar lot
over. Katherine verhuist op eigen houtje naar Pension Müller. Ze krijgt er een
miskraam, maar blijft daarna niet bij de pakken neerzitten. Ze observeert oplettend
de andere pensiongasten en puurt daaruit een reeks satirisch aangezette
verhalen – in 1911 werden die gebundeld in haar debuut In een Duits pension.
In het Beierse kuuroord beleeft de schrijfster bovendien een romance met een
Poolse vertaler. Het is een korte liefdesgeschiedenis met verstrekkende
gevolgen.
Om
te beginnen zadelt deze Florian
Sobieniowski haar op met de geslachtsziekte gonorroe. Omdat ze voelt dat
er iets grondig mis is, keert ze terug naar Londen. Daar ondergaat ze een
ingrijpende operatie. Aan haar besmetting houdt ze niettemin blijvende gewrichtsklachten
over.
Verder leert
haar Poolse minnaar haar het werk kennen van Anton Tsjechov. Haar fascinatie
voor de Russische vader van het kortverhaal is toen in een van haar eigen vroege
verhalen geslopen. Bewust of onbewust heeft ze dit verzwegen in de aanloop naar
de publicatie van haar debuut. Na haar dood is hierover alsnog enige ophef
ontstaan. Sommigen noemden haar verhaal ‘The Child-Who-Was-Tired’ een op
Tsjechov geïnspireerde vingeroefening. Anderen schreven de gelijkenis toe aan een
weggedrukte herinnering aan diens verhaal ‘Sleepy’. In 1951 werd de kwestie op
de spits gedreven in een brief aan The Times Literary Supplement. Er is
toen best wat inkt gevloeid over de vraag of er al dan niet sprake was van
plagiaat, maar daarna ging het stof weer liggen. Dit laatste is niet
verwonderlijk, aangezien het buiten kijf staat dat Katherine Mansfield over een
authentieke stem beschikt. Het tuinfeest en andere verhalen uit 1922 is
dan ook een feest om te lezen.
De eerste twee
verhalen spelen zich af in Nieuw-Zeeland. Ze schreef ze in 1921, toen ze al
zwaar te lijden had onder tuberculose – ze overleed twee jaar later aan de
ziekte, op haar vierendertigste. Het openingsverhaal ‘Aan de baai’ bestaat uit
twaalf schetsen, waarin je de familie Burnell een dag lang volgt tijdens hun
verblijf aan zee bij Crescent Bay in de buurt van Wellington.
Katherine Mansfield stond zelf model voor de kleine Kezia
Burnell, de middelste van de drie dochters van Stanley en Linda. Er is wat
gekibbel aan de ontbijttafel, wanneer tante Beryl Kezia aanmaant om niet met
haar havermout te spelen. Opluchting heerst er alom, wanneer vader Stanley na
het ontbijt het huis uit is. Jong en oud gaan daarna baden. Op het strand raakt
Beryl in de war onder het bewonderende oog van de ongegeneerde mevrouw Kember –
‘Het is werkelijk zonde dat iemand als jij kleren draagt, liefje.’ Na de middag
houden Kezia en haar grootmoeder samen siësta en verzeilen in een gesprek over
de dood. Langzaam kabbelt de dag verder, tot hij overgaat in de maanverlichte
nacht, waarin Beryl klaarwakker is en droomt van een minnaar.
In ’Aan de baai’ wordt er
doorheen de dag afwisselend op de verschillende personages ingezoomd. In het
tweede verhaal ‘Het tuinfeest’, daarentegen, blijft de verteller in de buurt
van Laura Sheridan. Zij kijkt toe op de laatste voorbereidingen voor haar
moeders tuinfeest. Alles verloopt naar wens tot een van de bedienden tussen
alle drukte door komt aanzetten met treurig nieuws: een man uit de
arbeiderswijk beneden aan hun straat heeft een dodelijk ongeluk gehad.
Ook al heeft haar
familie weinig uitstaans met het gewone volk uit die armoedige buurt, Laura
vindt het toch harteloos om het feest nog te laten doorgaan. Haar moeder wil echter
van geen afzeggen weten. Wel stuurt ze Laura na de festiviteiten bij wijze van
genoegdoening met een mand vol overgebleven sandwiches, taartjes en roomsoezen
naar de weduwe. In haar feestelijke outfit valt Laura pijnlijk uit de toon bij
de rouwende familie. Haar ongemak over de ongepaste situatie is groot, maar
minstens even overweldigend is haar ontroering bij het zien van de naakte
essentie van het leven, wanneer de dood haar intrede doet.
Hoewel Katherine Mansfield doorgaans veel mensen om zich
heen had, miste ze de geborgenheid van een warme thuis. Ook heel wat van haar
karakters komen maar moeilijk tot een diepere verbinding met een ander. Het
valt overigens op dat de moeders die ze opvoert, vaak afstandelijk en
onverschillig zijn. Of helemaal afwezig, met alle gevolgen van dien, zoals in ‘De
dochters van wijlen de kolonel’.
Na de dood van hun
vader zitten Constantia en Josephine met veel praktische vragen, maar het lukt
ze niet om knopen door te hakken. Enerzijds hebben ze door de dood van hun
tirannieke vader meer ademruimte, anderzijds voelen ze zich te zwak en verlaten,
om ook maar iets te beslissen. Hoe eenzaam hun bestaan was en is, blijkt uit wat
er zoal door het hoofd gaat van Josephine, wanneer een streep zonlicht op de
foto van haar vele jaren eerder overleden moeder valt. Zouden zij en haar zus
getrouwd zijn, als hun moeder blijven leven was? Na haar dood was hun vader
immers in onmin geraakt met zijn Engels-Indische vrienden en bijgevolg waren er
nooit toekomstige huwelijkskandidaten bij hen over de vloer gekomen.
De enige man die hun pad ooit kruiste, was een
geheimzinnige gast in een pension. Hij had een briefje neergelegd op de kan
warm water voor de deur van hun slaapkamer. Maar tegen de tijd dat een van hun
tweeën het vond, had de wasem het handschrift onleesbaar gemaakt. Constantia en
Josephine konden zelfs niet eens meer onderscheiden aan wie van hen beiden de
boodschap gericht was. En de volgende dag was de man vertrokken. De rest van
hun leven wijdden de twee zussen aan de zorg voor hun vader, terwijl ze tegelijkertijd
uit zijn buurt bleven.
Katherine Mansfield schrijft over hunkering
naar liefde, onbegrip tussen echtgenoten, verlatenheid en dood, maar toch waait
er een frisse wind door haar verhalen. Het liefst valt ze met de deur in huis. Met
levendige borstelstreken schildert ze vervolgens bijna impressionistische
taferelen vol kleur en klank – je hoort een knippende schaar, tsjilpende mussen,
een regendruppel die op iemands hoed tokt. Haar focus ligt eerder op de breekbare
gevoelswereld van haar personages dan op de gebeurtenissen die de plot sturen. Je
voelt onverkort de vlucht die de gedachten van haar karakters maken, maar evengoed
hun intonatie, hun aarzeling en hun gemoedsgesteldheid. De virtuositeit waarmee
ze de indrukken weergeeft die een
mens gelijktijdig kunnen overrompelen, deelt ze met Virginia Woolf. Ze
wordt dan ook vaak in één adem genoemd met de oermoeder van de modernistische
literatuur, al is het werk van Katherine Mansfield net een toets lichter en
toegankelijker.
Katherine Mansfield: Het
tuinfeest en andere verhalen, Orlando, 2023, 236 p . ISBN 9789083255132.
Vertaling van The garden-party and other stories door Jo Fiedeldij-Dop.
Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan