Een monument voor een monument: zo kan je Zo worden
jaren tijd nog het best omschrijven. Ter gelegenheid van zijn negentigste
verjaardag kreeg Cees Nooteboom een prachtige uitgave van zijn verzamelde
gedichten. De auteur mag dan wel wereldwijd bekend zijn omwille van zijn romans
en zijn essayistisch werk, hij is ook (en volgens sommigen zelfs vooral) een
vooraanstaand dichter. Dit boek verzamelt voor het eerst alle eerder in
boekvorm gepubliceerde gedichten, anderhalf dozijn bundels die en periode van
65 jaar dichterschap overspannen. Dat is meteen ook een cadeau voor de lezers
van Nooteboom want zijn poëzie verscheen bij diverse uitgevers, en heel wat van
die uitgaven zijn al lange tijd onvindbaar.
De dichter heeft, naar eigen
zeggen, ervan afgezien om in zijn eerdere poëzie wijzigingen aan te brengen of
om teksten weg te laten omdat ze hem vandaag niet langer voldoen. Dat maakt dat
wij daadwerkelijk hier de bundels kunnen lezen zoals ze indertijd werden
gepresenteerd, waardoor deze uitgave onmiskenbaar ook een zeker
literair-historisch belang heeft. (Jammer is wel het ontbreken van een register
op titels en beginregels.) Toch heeft Nooteboom één belangrijke wijziging
aangebracht. In plaats van de gebruikelijke chronologische ordening is bewust
gekozen (ook in de ondertitel van het boek) voor een omgekeerd tijdsverloop.
Het boek opent met de meest recente dichtbundel, Vos (2022), en keert zo terug in de tijd tot aan de debuutbundel De doden zoeken een huis (1956). Samen
met de dichter kijkt ook de lezer terug van het heden naar het verleden. Dat
creëert een bijzondere leeservaring waarbij de vroegere dichter hoofdzakelijk
in het perspectief van de latere dichter wordt gelezen.
In het specifieke geval van
Nooteboom springt vooral de enorme continuïteit van zijn werk in het oog. Zijn
eerste bundels zijn vaak nog lyrischer van toon, met veel associaties en
beelden, maar onmiskenbaar is dan al de neiging aanwezig om inzichten te
vertolken, om in het gedicht als het ware spreukachtige of aforistische regels
te verwerken. Die reflecterende dimensie neemt gaandeweg toe, al valt dan weer
op hoe de nieuwste bundels van de dichter weer veel plaats inruimen voor
beschrijvende passages. Ook valt op hoe de dichter van bij het begin van zijn
loopbaan veel zorg besteedt aan de opbouw van strofen. Die vormen telkens een
geheel op zich (waarbij de grenzen tussen de regels vaak een ondergeschikte rol
lijken te vervullen), waardoor ieder gedicht bestaat uit enkele scenes die
elkaar weerspiegelen, verder uitwerken of net bijdragen tot contrasten en
spanningen. Dat stilistische vakmanschap is in de loop der jaren verder
uitgebouwd, met de recente bundels Monniksoog
en Afscheid als hoogtepunt; in deze
bundels krijgen de opbouw met drie kwatrijnen en een extra regel de structuur
van een eigenzinnig sonnet waarbij ieder woord bijdraagt tot de spanning van
het geheel.
Thematisch valt eveneens op hoe
Nooteboom veel van zijn gedichten laat cirkelen rond enkele constanten. Zo is
de tegenstelling tussen zijn en worden, tussen een statische en een dynamische
visie op de werkelijkheid vrijwel steeds werkzaam. Dat worden hangt nauw samen
met het verdwijnen, want de temporaliteit is onvermijdelijk verbonden met
eindigheid en vergankelijkheid. In zijn debuut was de toen nog jonge dichter al
intens bezig met de grens van de dood en het vermogen om over de dood heen
mensen te laten voortleven in de herinnering en de taal. Dat thema is Nooteboom
als dichter en als mens blijven fascineren en het wordt in dit boekwerk op
honderden manieren gevarieerd. Het vermogen om te verdwijnen krijgt daarbij
gaandeweg veel sterker een positieve invulling, en het wordt een hoeksteen van
de filosofische overtuiging die ten grondslag ligt aan de poëzie: de
confrontatie met Oosterse denkers en kunstenaars heeft daarbij ongetwijfeld
versterkend gewerkt, maar dit verzamelwerk laat zien hoe die latere invloeden
vooral hebben bijgedragen tot een verdere, meer systematische articulatie van
wat al vroeg in het oeuvre lag besloten.
Dat bij
dat alles ook de taal en het dichterschap zelf een belangrijke rol spelen, kan
nauwelijks verbazen. Het is de blik en vooral het vakmanschap van de dichter
dat die ogenblikken van besef op een begenadigde wijze kan omzetten in
quasi-universele talige bouwstenen. De dichter is een meester in het
registreren van de boosheid, in momentopnamen van het verdwijnen en het
voorbijgaan, maar net het resultaat daarvan blijft overeind, als een grafsteen
of een monument. Het is een poëtica maar ook een ethische en existentiële
omgang met het eigen bestaan, dat van anderen en van het universum. Het is de
visie van een lyricus die gaandeweg steeds meer ook een denker is gebleken,
maar die op zijn beste momenten (en dat zijn er vele) onvergetelijke gedichten
heeft geschreven: gisteren en vandaag maar evenzeer bakens voor de
toekomst.
Cees Nooteboom: Zo worden jaren
tijd. Gedichten 2022-1955, De Bezige Bij, Amsterdam 2023, 635 p. ISBN 9789403161716.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan