‘Hij zegt: je bent meegegaan omdat ik geld heb. Ik zeg
dat dat is hoe ik hem begeer, met zijn geld, dat hij al in die auto zat toen ik
hem voor het eerst zag, in dat geld, en dat ik dus niet kan weten wat ik had
gedaan als het anders was.’
De ‘ik’ in dit fragment uit De minnaar is in grote
lijnen Marguerite Duras zelf. We schrijven Frans-Indochina, 1930. Ze is dan vijftieneneenhalf.
De ‘hij’ is een elegante, zevenentwintigjarige rijkeluiszoon uit Noord-China. Ze
zagen elkaar voor het eerst op de veerboot, die hen over de Mekong van Sa Dec
naar Saigon bracht. In Saigon (nu Ho Chi Minhstad in Vietnam) liep zij school
op het Franse lyceum en verbleef ze in een pensionaat. Sinds die bewuste overtocht
is hij haar minnaar.
‘Die auto’ is zijn limousine, een zwarte Morris-Léon Bollée. In bovenstaande
passage is ook ‘het geld’ niet onbelangrijk. Marguerite Duras’ moeder, een
weduwe, haalde zich een berg schulden op de hals door de aankoop van
rijstvelden, die bij nader inzien in overstromingsgebied lagen. Bijgevolg waren
ze waardeloos. Boven op die miskoop was er nog haar aan gokken en aan opium
verslaafde oudste zoon, die er handenvol geld door joeg.
Marguerite Duras (1914-1996) wist vanaf de eerste blik,
die ze op de veerboot met de Chinees uitwisselde, dat hij aan haar overgeleverd
was. Hetzelfde gold voor haarzelf eens ze door hem ingewijd was in de liefde. Hun
tijd samen brachten ze door in zijn vrijgezellenstudio in Cholon, de Chinese
volkswijk van Saigon. Van een gezamenlijke toekomst was er evenwel nooit
sprake. Daar kantte zijn vader zich fel tegen. Toch konden ze elkaar anderhalf
jaar lang niet loslaten.
De minnaar is opgebouwd uit scènes. Daarin
herken je de filmmaakster Marguerite Duras – ze schreef onder meer het script
voor Hiroshima mon amour (Alain Resnais 1959). In die korte fragmenten
springt ze in De minnaar heen en weer in de tijd en cirkelt daarbij rond
lust en de schaamte eromheen, rond macht, pijn en (nakend) verlies. Komen ook
aan bod: de koloniale samenleving in het vooroorlogse Vietnam, een setting die
ze zowel exotisch als benauwend vond; de wortels van haar schrijverschap; de
complexe relatie met haar twee broers en haar moeder.
Marguerite Duras’ oudste
broer was namelijk niet alleen een aan opium verslaafde nietsnut, hij haalde ook
gewelddadig uit. Toch trok hun moeder onvoorwaardelijk partij voor hem. Daarom
noemt haar dochter haar onachtzaam, inconsequent en onverantwoordelijk. Het
grootste slachtoffer van de situatie was haar andere broertje, een tere jongen,
voor wie ze een buitensporige liefde koesterde. Hij was twee jaar ouder dan
zij, maar helemaal niet opgewassen tegen hun moeders lievelingskind.
Die penibele
thuissituatie was een voedingsbodem voor Marguerite Duras’ schrijversroeping. Nog
voordat ze Indochina verliet om in Frankrijk te gaan studeren, wist ze het al: ‘Door
de ongevoeligheid in dat gezin, de vreselijke hardheid, de kwaadwilligheid, ben
ik ten diepste zeker van mezelf, in het diepst van mijn meest fundamentele
zekerheid, namelijk dat ik later zal gaan schrijven.’
Schrijven en het vooruitzicht
ervan verbond ze met autonomie en bevrijding. Ze wilde ontkomen aan de grote
woestenij van haar toenmalige bestaan. Door haar affaire met de Chinees scheurde
ze zich voor het eerst los. Toen, maar ook daarna, viel haar zoektocht naar levensvervulling
haar zwaar. Niet voor niets schrijft ze helemaal aan het begin van De
minnaar: ‘Heel vroeg in mijn leven was het te laat.’ Al op haar achttiende,
zo voegt er eraan toe, was er iets verwoest en wel in die mate dat ze de ravage
zag in haar gelaatstrekken.
In 1984 zette ze De minnaar in vier maanden tijd op
papier. In hetzelfde jaar won ze er de Prix Goncourt mee. Zij was toen zeventig
en de enige nog levende van het gezin van vier. Daardoor kon ze, genadelozer
dan in eerder werk, de kern van de dingen raken. Zo had ze na veertig jaar
schrijven met De minnaar een niets of niemand ontziende bestseller te
pakken. Nu is het boek opnieuw naar het Nederlands vertaald in de reeks
Salamander Klassiekers.
Dat deze intense roman nog altijd tot de verbeelding
spreekt, hangt ook samen met het verbodene dat
Marguerite Duras erin blootlegt: het jeugdige verlangen van een pubermeisje naar
de blik van een man; de wederzijdse hartstocht tussen dit witte schoolkind en de
twaalf jaar oudere, steenrijke Chinees; haar incestueuze verhouding met haar
jongste broer; de mengeling van liefde en haat voor haar moeder; haar zwak voor
de begeerlijke onschuld van haar pensionaatsvriendin Hélène Lagonelle. Van
deze taboeonderwerpen is overigens niet helemaal duidelijk in hoeverre ze al
dan niet afwijken van de waarheid. Zeker is wel dat ze bijdragen tot Marguerite
Duras’ reputatie van provocatrice.
Anekdotes rond haar passionele verhouding in Indochina,
maar ook herinneringen aan latere gebeurtenissen in Frankrijk laat ze in elkaar
overlopen. Hetzelfde geldt voor de werkwoordtijden en de persoonsvormen. Doordat
Marguerite Duras het zowel in de eerste als in de derde persoon over zichzelf
heeft, is haar autobiografisch geïnspireerde relaas persoonlijk en afstandelijk
tegelijk. Volledig afgerond is het in De minnaar beschreven deel van
haar leven geenszins, er blijft veel ruimte voor suggestie. Dit hoeft niet te
verbazen, want zoals ze zelf aangeeft: ‘Het verhaal van mijn leven bestaat
niet. Het bestaat niet. Er is nooit een middelpunt. Geen weg, geen lijn.’
Marguerite
Duras: De minnaar, De Geus, Breda 2023, 95 p. ISBN 9789044548792. Vertaling van
L’amant door Kiki Coumans. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan