Na haar moeizame, en wisselend ontvangen entree in de literatuur
met Voorland (Ambo/Anthos 2016) belandde Octavie Wolters in een depressie.
Een paar jaar later vond ze de juiste vorm voor haar boeken: een samenspel van
beeld en tekst, waarbij het uitgangspunt meestal ligt bij het/een beeld. Eerst
opnieuw met een boek voor volwassenen: Slot: beeldend werk en teksten uit de
periode 2019-2020 (Gloude 2020). Hierin schreef en tekende ze over het
opkrabbelen na de inzinking, en dat dan in de tijd van de coronalockdown. Het
werd in 2020 meteen een aantal keer herdrukt, niet alleen dankzij (de lof voor)
de tekeningen en de linosneden, maar ook voor de manier waarop ze het dagelijks
leven in die tijd weergaf.
Haar binnenkomst in de jeugdliteratuur kun je wél daverend
noemen. Het boek Het lied van
de spreeuw viel meteen op, het kreeg een Zilveren Griffel en is aan een internationale
opmars bezig. De opzet is goed te vergelijken met dit nieuwe boek: vogels
vormen het centrum van elke illustratie, het zijn allemaal linosneden. In het
eerste prentenboek in zwart en wit, met als steunkleur geel (voor poten en
snavels). Spreeuw is het hoofdpersonage. Hij is zo verrukt over de schoonheid
van de natuur dat hij er een lied over aan het maken is. Dat wordt steeds een
stukje langer, omdat elke vogel die hij ontmoet er iets nieuws, een wijsheid,
aan toevoegt.
Was Het lied van de spreeuw in de markt gezet als jeugdboek, dit
nieuwe boek in kleur is een prentenboek voor volwassenen. Ook in Dit gaat
nooit voorbij wordt de loftrompet gestoken over de schoonheid van de
natuur, schoonheid die troost. Maar de wijsheden en inzichten zijn nu het
resultaat van de gesprekken die een kijkende en mijmerende ik-figuur op haar
dagelijkse wandelingen heeft met een of meer vogels. Steeds één soort, meestal
een vrij ‘gewone’ (want niet eentje is niet bijzonder) als mus, mees, meeuw,
ekster en merel. Het zijn juist deze inheemse vogels in het wild die haar
bewondering oproepen. Hun nabijheid en aardsheid geven haar bovendien rust en
overzicht.
Na
de met een prachtige veer opgetuigde schutbladen beschrijft elke dubbelpagina
een maand, met daarin ook de actuele toestand in de natuur. Met links de tekst,
en rechts de prent. Het is 1 januari, tegen de laagstaande, helgele zon staat
een merel op een kale, diepzwarte tak, de maand wordt getypeerd met hard blauw.
Wolters is een fan van de winter, het meest overzichtelijke jaargetijde. De
eerste poging tot een gesprek is niet gelijk een succes, maar de vogel weet wel
een treffende vraag te stellen.
Meestal levert de ‘geïnterviewde’ vogel een
diepzinnigheid. Dat gaat van ‘Sommige dingen kun je alleen maar geloven’ tot ‘Troost
is er als al het andere al lang vervlogen is’. Soms komen wandelaar en vogel
samen tot een bruikbaar inzicht, bijvoorbeeld over haar angst: ‘Het kan’, zegt
hij [de kieviet]. ‘Dat je niet zonder hem kunt.’ Niet overal is het probleem
van de ik, of de notitie, meteen invoelbaar, soms ook een beetje gezocht of juist
te simpel algemeen. Zo roept ze in november de vraag op wat nou eigenlijk ‘het
doel is van alles, van de mens, de wereld, het leven,[…] Of van mij.’ Het niet
heel bijzondere antwoord op haar hartenkreet accepteert ze ook meteen.
Mensen spelen in een
paar maandhoofdstukken bijrollen. Een paardrijder die geen rekening met de
ik-figuur houdt, twee te goed geoutilleerde, niet-groetende wandelaars. Onopvallend
noemt de ik een paar keer haar hond.
Angst, verdriet en gemis spelen een opvallende rol. In april
heeft ze het over verlies en dood in de afgelopen jaren, en over dat ze niets
meer had om zich aan vast te houden (ik vul hier in: de depressie). Op de septemberwandeling
(fijne gelen en bruinen) vertelt ze over de dood van haar eerste kindje, waarna
ze met de mees in een verhelderend en ontroerend gesprek over gemis terecht
komt.
Het ligt bijna voor de hand dat
het hoofdstuk ‘December’ de apotheose brengt. Er is een zeker niet gewone vogel
speciaal voor haar in het land gebleven. De essentie van geluk moet haast wel
(de liefde voor) een vogel zijn. De vogel is er voor de ik, de ik voor de
vogel, zo simpel is het in december. Ernaast een kraakheldere prent,
waarschijnlijk niet zonder reden als enige met bijna een echt verdwijnpunt. Want
de realistische natuurbeelden van Wolters benadrukken het platte vlak, daarmee
soms de Japanse prentkunst oproepend, en die van de art nouveau. Dat laatste ook
door de regelmatig opduikende spiralen als puur decoratieve achtergrond van de
afgebeelde vogel(s).
Helaas volgt na het fraaie, gewenste slot nog een ‘Toegift’. Hierin
vertelt de ik-figuur dat ze de wandelingen allemaal gemaakt heeft samen met een
zekere W., waarschijnlijk haar partner. Niet alleen doorbreekt ze hiermee de
opgeroepen intimiteit van de ontmoetingen met de vogels/de natuur, het levert
ook een stelletje daverende clichés op over het grote, het teveel en het slechte
van de wereld tegenover de fantastische, overzichtelijke natuur in de buurt.
‘Gelukkig hebben we dit’, zegt W. Waarna de auteur nog eens expliciteert wat de
lezer allang weet, het is immers al zo mooi opgeroepen bij haar reis door het
jaar. Jammer.
De prenten worden schitterend gepresenteerd, in een groot formaat
prentenboek. Het zou ook zomaar kunnen dat je boekhandelaar ze een poosje toont
in de etalage.
Octavie Wolters: Dit gaat nooit voorbij, Ploegsma, Amsterdam 2024, 40 p. ill.
ISBN 9789021685007. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan