Poëzie

BOEKEN NR. 6, JUNI 2024

Maaike de Wolf: De dansvloer is van iedereen

door Erick Kila

Veel hedendaagse dichters proberen hun beleving van het tijdsgewricht te vangen in een soort kijkdoos. Daarin koekeloerend zien we dan een stroom gewaarwordingen en registraties die vooral op het alledaagse levensgewoel betrekking hebben. Ja, gewoel, want in het moderne stedelijke leven fladdert er veel rond aan alledaagsheid. Bijna te veel om op te noemen. De kijkdoos levert overwegend lange gedichten op die trekken van proza vertonen. Het echt poëtische, dat van zichzelf selectief en schamel is, wordt automatisch verdrongen door het minder selectieve en vooral beschrijvende prozaïsche.
 
De dansvloer is van iedereen, het debuut van Maaike de Wolf (1978), bevindt zich duidelijk in het domein van het aanschouwen. Er blijft derhalve niet veel ongeregistreerd.
 
‘Soms schrijf ik iemand mijn verhaal in
om er niet alleen voor te staan.’
 
Het is frappant dat de dichter dit in een van haar gedichten opmerkt, want het stikt toch van de personages in deze bundel. Die drukte doet je verlangen naar een dichter die eenzaam fluisterend beperkt en beschouwt.
 
Als je toch veel binnen de poëzie haalt (onder meer nogal bestudeerde Engelse uitdrukkingen, Harry Mens en dubbelvla) moet je qua ironie van zeer goede huize komen. Dosering is dan belangrijk. In dit geval hebben we helaas een creatieve opbrengst die vooral irriteert. Bijna aan het eind van de bundel lezen we Personality goes a long way. Tsja, een vaststelling die het overdenken waard is. Het schuurt hier evenwel een beetje, want juist het onderscheidende, de uiting van het specifiek persoonlijke, is zoekgeraakt in deze mix van gedichten en ultrakorte verhalen.
 
‘In een steeg kom ik de ex-minnaar van mijn tante tegen, die doet alsof hij mij niet ziet. Waarom hij wegging bij mijn tante weet ik niet, maar wel dat ze tachtig truien breide om erbovenop te komen.’
 
Het is zo maar een fragment uit een van de, als verhaal vormgegeven, prozagedichten. Verboden is het natuurlijk niet, maar dan moet een prozatekst in een poëziebundel op zijn minst raken door een immanent poëtisch gevoel. In De dansvloer is van iedereen is dat niet vaak het geval. Soms overstijgt de dichter de uitstalkast van het moderne leven. Ze laat zich eindelijk een beetje kennen:
 
‘We bestaan ook niet echt.
 
Er is hoogstens een ik en hoogstens een dier
dat zich achter een struik verstopt.
Er is hoogstens een vrouw die probeert te vangen.
 
Er is een meisje dat zichzelf uit het papier knipt.
Een koor van wandelende takken dat overblijft.
Hen bedoel ik als ik ‘we’ zeg.’
 
Er zijn nog meer van die plaatsen waarin het zwoegen en zuchten van de alledaagse hedendaagsheid even verlaten wordt. De dichter geeft dan een ‘raak’ en persoonlijk commentaar:
 
‘In welk van mijn geschiedenissen ben ik het beste af
of pas ik beter in wat me nog te wachten staat?’
 
Waar vind je poëzie? In de oppervlakkige jachtigheid of in het kleine bedachtzame? Het antwoord is dat poëzie overal gevonden kan worden. Maar haar een zuivere gestalte geven vergt het maken van een keuze. Poëzie en proza zijn niet hetzelfde.
 
Maaike de Wolf: De dansvloer is van iedereen, De Arbeiderspers, Amsterdam 2024, 70 p. ISBN 9789029550079. Distributie L&M Books


deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri