Poëzie

BOEKEN NR. 6, JUNI 2024

Mathijs Sanders: Boekhouders van de vergankelijkheid. Late stijl in nieuwe poëzie

door Dirk De Geest

Het is opmerkelijk hoeveel dichters op ‘late’ leeftijd (soms zelfs wanneer ze hoogbejaard zijn) bijzonder productief blijven en zelfs een soort van nieuwe poëtische jeugd kennen. Hetzelfde geldt overigens ook voor schilders en componisten. Onderzoekers hebben gewezen op de kracht van ‘late stijl’, een concept dat erop gericht is om de eigenheid van die cultuuruitingen nader te onderzoeken. In sommige gevallen is die late stijl niet meer dan een voortzetting van het verworven meesterschap: dichters blijven voortschrijven met de routine die ze beheersen zonder dat van enige fundamentele vernieuwing sprake is. In dat geval kan er zelfs sprake zijn van een zekere simplificering waar clichés de bovenhand halen. In andere gevallen is er daarentegen sprake van een monumentale synthese, waarbij een dichter zijn hele oeuvre weet samen te ballen in een finaal eindakkoord. En dan zijn er dichters die een opvallende kentering in hun werk tot stand brengen, die nieuwe accenten leggen en een andersoortige toon hanteren.  
 
In Boekhouders van de vergankelijkheid legt Mathijs Sanders deskundig die strategieën van de artistieke loopbaan bloot. Vooral dichters die blijk geven van een duidelijke vernieuwing krijgen bij hem de aandacht die hun werk doorgaans in de literaire kritiek heeft verloren. In die zin is deze studie ook een vorm van literair-historische rechtvaardigheid. Sanders vertrekpunt is het late werk van Adriaan Roland Holst, de grand old man van de Nederlandse letteren wiens werk jarenlang op een dood punt leek te verzanden: de dichter schreef en schreef maar zijn verzen waren doorgaans niet veel meer dan een gebrekkige echo van zijn meesterlijke gedichten uit de eerste decennia van de twintigste eeuw. Plots keerde dat echter om in vitale poëzie, veel eigentijdser en tegelijk ook sober en trefzeker van toon. De late bundels vormen daardoor een tweede hoogtepunt in een indrukwekkende literaire loopbaan.
 
Het zwaartepunt van Sanders’ studie ligt echter op het recente oeuvre van hedendaagse dichters. Hij vergelijkt bijvoorbeeld de manier waarop Cees Nooteboom en H.C. ten Berge achteraf terugkijken op hun eerdere werk; bij het samenstellen van hun verzamelbundels gaan ze selectief te werk, en sommige teksten worden herschreven volgens hun latere poëzie-opvatting. Het zijn niet alleen interessante beschouwingen, ze laten ook zien hoe Sanders nauwgezet zijn bronnen onderzoekt en in kaart brengt, kwaliteiten die vandaag lang niet overal in de literatuurstudie terug te vinden zijn. Andere hoofdstukken gaan in op het werk van Antjie Krog, Toon Tellegen, Wiel Kusters, Joke van Leeuwen en Gerrit Kouwenaar. Telkens wordt hun latere poëzie op voorbeeldige wijze voorgesteld en besproken, toegankelijk maar zonder te verzanden in vage veralgemeningen en clichés.  
 
Mathijs Sanders heeft in zijn onderzoek geen Vlaamse dichters betrokken, en het is zonneklaar dat een vergelijkbaar boek over de grotendeels verwaarloosde Vlaamse senioren bijzonder leerzaam zou zijn. Zijn studie is een prachtig voorbeeld van de manier waarop theorievorming en nauwgezet lezen kunnen samengaan. Dat zijn boek bol staat van de mooie gedichtfragmenten en dat Sanders zich als een begaafd stilist laat zien zijn extra argumenten om deze Boekhouders van de vergankelijkheid in huis te halen en cadeau te doen aan (ook jongere) poëzieliefhebbers.  
 
Mathijs Sanders: Boekhouders van de vergankelijkheid. Late stijl in nieuwe poëzie, Poëziecentrum, Gent 2024, 148 p. ISBN 9789056550615


deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri