Letterkunde

BOEKEN NR. 6, JUNI 2024

Sander Bax: Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020

door Manu van der Aa

Sander Bax is hoogleraar onderwijs en cultuur aan wat eerst Katholieke Universiteit Brabant, daarna Universiteit van Tilbrug heette en tegenwoordig de naam Tilburg University draagt. What’s in a name? Dat is ook min of meer de vraag die Bax in zijn nieuwe boek stelt én beantwoordt. Volgens hem bestaat de schrijver als mens vandaag bijna niet meer, maar verandert hij haast vanzelf in een mythe. Het ligt iets ingewikkelder dan dat – al staat het bijna letterlijk zo op de achterflap van dit boek – maar het valt te begrijpen dat een criticus als Carel Peeters zijn scherpe recensie in Vrij Nederland de titel ‘Sander Bax maakt een karikatuur van de wereld van de literatuur’ meegaf.

In een inleiding legt Sander Bax uit wat zijn bedoeling is. Hij wil vooral onderzoeken hoe de ‘schrijversbeelden’ zijn veranderd sinds 1880 en wat het betekent schrijver te zijn in de twintigste en eenentwintigste eeuw. Zo komt hij uit bij een aantal schrijverstypes. Het boek wil ook een ‘toegankelijke geschreven’ literatuurgeschiedenis van de Nederlandse literatuur zijn voor studenten van het hoger onderwijs met ‘een educatief en enthousiasmerend doel’. Hij benadrukt evenwel dat zijn literatuurgeschiedenis niet neutraal is, maar geschreven werd vanuit een nieuw theoretisch perspectief, waarbij ook aandacht uitgaat naar tot dusver al dan niet met opzet ‘miskende’ auteurs.

Het lijdt geen twijfel dat Bax erg belezen is op het gebied van de vooral redelijk recente primaire en secundaire Nederlandse literatuur. Het is duidelijk dat hij zich in deze periode het comfortabelst voelt en er best wat interessants over te vertellen heeft. Voor de periode voor de Tweede Wereldoorlog lijkt zijn expertise wat tekort te schieten, waardoor hij met zijn typeringen de bal wel eens misslaat. Zo creëert hij een tegenstelling tussen de auteurs rond het tijdschrift Den Gulden Winckel en die van Forum, terwijl dat grotendeels dezelfden waren. Met name Jan Greshoff was hoofdredacteur van Den Gulden Winckel én officieuze redacteur van Forum. Forum-redacteur E. du Perron publiceerde in beide bladen. Dit toont vooral dat het een heel heikele, haast onmogelijke opgave is om schrijvers in ‘types’ te verdelen.

Dat is meteen mijn grootste bezwaar tegen het concept waarop dit boek gebaseerd is: het kan, per definitie, niet werken. Schrijvers zijn mensen en om met Gerard Walschap te bespreken: ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit.’ Zo schreef Greshoff niet alleen in highbrow, zowel als middelbrow-tijdschriften, hij was ook niet te beroerd om voor die tijdschriften in zwembroek te poseren. En hij was lang niet de enige in die tijd, terwijl Bax zulk ‘authentiek’ gedrag pas aan het einde van twintigste eeuw situeert, met de selfies van Heleen van Royen als voorbeeld. Ik bedoel maar: voor alle schrijversbeelden die Bax in de jaren tussen 1880 en 2020 meent te herkennen, zijn er ook in vroegere periodes tal van voorbeelden te vinden. Waren Multatuli, Victor Hugo, Lord Byron of Hendrik Conscience geen mythische figuren? De (veronderstelde) schrijverstypen zijn niet veranderd, de mediacontext natuurlijk wel. Als X en TikTok in 1810 bestaan hadden, zou Byron vast trending geweest zijn.

Een tweede grote euvel van dit boek is dat er nauwelijks aandacht is voor de Vlaams-Nederlandse literatuur. Wie wil in het hoger onderwijs een ‘literatuurgeschiedenis’ waarin figuren als Felix Timmermans, Ernest Claes, Alice Nahon, Maurice Gilliams, Gerard Walschap, Ivo Michiels, Jef Geeraerts, Richard Minne, Paul Snoek, Hugues C. Pernath, Patricia de Martelaere en Stefan Hertmans, om de belangrijksten te noemen, niet eens vermeld worden? En wanneer Bax het over ‘magisch realisme’ heeft, verwijst hij voor Vlaanderen naar Louis-Paul Boon en Hugo Claus en niet naar Johan Daisne en Hubert Lampo. Hij argumenteert dat door zijn aanpak ‘niet alles een plaats kon krijgen’ in zijn boek. Goed, maar pretendeer dan niet een literatuurgeschiedenis te schrijven.

In de plaats daarvan krijgen we wel een heleboel, voor mij althans, nieuwe namen van recent gedebuteerde schrijvers. Terwijl de auteur in zijn inleiding wijst op de ondervertegenwoordiging van vrouwen en auteurs van kleur in de canon, laat hij toch meer dan eens de kans liggen om die in zijn overzicht op te nemen. Zo besteedt hij veel aandacht aan het literaire werk van Theo van Doesburg (pseudoniem van C.E.M. Küpper en niet andersom, zoals Bax schrijft), maar laat na diens eerste vrouw Agnita Feis als avant-gardedichteres op te voeren.

Kortom, Bax heeft zeker een punt wanneer hij stelt dat er ruimte is voor literatuurgeschiedschrijving met een andere dan een encyclopedische insteek. Jammer genoeg weet hij mij helemaal niet te overtuigen met zijn aanpak. Een wat flitsendere stijl en een vleugje humor had het leed van het type lezer dat ik ben misschien ook wat kunnen verzachten. Maar ongetwijfeld bestaan er ook andere lezerstypes.

Sander Bax: Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020, Prometheus, Amsterdam 2024, 511 p. ISBN 9789044630787. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri