Sander Bax is hoogleraar onderwijs en
cultuur aan wat eerst Katholieke Universiteit Brabant, daarna Universiteit van
Tilbrug heette en tegenwoordig de naam Tilburg University draagt. What’s in a
name? Dat is ook min of meer de vraag die Bax in zijn nieuwe boek stelt én
beantwoordt. Volgens hem bestaat de schrijver als mens vandaag bijna niet meer,
maar verandert hij haast vanzelf in een mythe. Het ligt iets ingewikkelder dan
dat – al staat het bijna letterlijk zo op de achterflap van dit boek – maar het
valt te begrijpen dat een criticus als Carel Peeters zijn scherpe recensie in Vrij
Nederland de titel ‘Sander Bax maakt een karikatuur van de wereld van de
literatuur’ meegaf.
In een inleiding legt Sander Bax uit
wat zijn bedoeling is. Hij wil vooral onderzoeken hoe de ‘schrijversbeelden’
zijn veranderd sinds 1880 en wat het betekent schrijver te zijn in de
twintigste en eenentwintigste eeuw. Zo komt hij uit bij een aantal
schrijverstypes. Het boek wil ook een ‘toegankelijke geschreven’
literatuurgeschiedenis van de Nederlandse literatuur zijn voor studenten van
het hoger onderwijs met ‘een educatief en enthousiasmerend doel’. Hij benadrukt
evenwel dat zijn literatuurgeschiedenis niet neutraal is, maar geschreven werd
vanuit een nieuw theoretisch perspectief, waarbij ook aandacht uitgaat naar tot
dusver al dan niet met opzet ‘miskende’ auteurs.
Het lijdt geen twijfel dat Bax erg
belezen is op het gebied van de vooral redelijk recente primaire en secundaire Nederlandse
literatuur. Het is duidelijk dat hij zich in deze periode het comfortabelst
voelt en er best wat interessants over te vertellen heeft. Voor de periode voor
de Tweede Wereldoorlog lijkt zijn expertise wat tekort te schieten, waardoor
hij met zijn typeringen de bal wel eens misslaat. Zo creëert hij een
tegenstelling tussen de auteurs rond het tijdschrift Den Gulden Winckel en
die van Forum, terwijl dat grotendeels dezelfden waren. Met name Jan Greshoff
was hoofdredacteur van Den Gulden Winckel én officieuze redacteur van Forum.
Forum-redacteur E. du Perron publiceerde in beide bladen. Dit toont
vooral dat het een heel heikele, haast onmogelijke opgave is om schrijvers in ‘types’
te verdelen.
Dat is meteen mijn grootste bezwaar
tegen het concept waarop dit boek gebaseerd is: het kan, per definitie, niet werken. Schrijvers zijn mensen en
om met Gerard Walschap te bespreken: ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit.’
Zo schreef Greshoff niet alleen in highbrow, zowel als middelbrow-tijdschriften,
hij was ook niet te beroerd om voor die tijdschriften in zwembroek te poseren.
En hij was lang niet de enige in die tijd, terwijl Bax zulk ‘authentiek’ gedrag
pas aan het einde van twintigste eeuw situeert, met de selfies van Heleen van
Royen als voorbeeld. Ik bedoel maar: voor alle schrijversbeelden die Bax in de jaren
tussen 1880 en 2020 meent te herkennen, zijn er ook in vroegere periodes tal
van voorbeelden te vinden. Waren Multatuli, Victor Hugo, Lord Byron of Hendrik
Conscience geen mythische figuren? De (veronderstelde) schrijverstypen zijn
niet veranderd, de mediacontext natuurlijk wel. Als X en TikTok in 1810 bestaan
hadden, zou Byron vast trending geweest zijn.
Een tweede grote euvel van dit boek is
dat er nauwelijks aandacht is voor de Vlaams-Nederlandse literatuur. Wie wil in
het hoger onderwijs een ‘literatuurgeschiedenis’ waarin figuren als Felix
Timmermans, Ernest Claes, Alice Nahon, Maurice Gilliams, Gerard Walschap, Ivo
Michiels, Jef Geeraerts, Richard Minne, Paul Snoek, Hugues C. Pernath, Patricia
de Martelaere en Stefan Hertmans, om de belangrijksten te noemen, niet eens
vermeld worden? En wanneer Bax het over ‘magisch realisme’ heeft, verwijst hij
voor Vlaanderen naar Louis-Paul Boon en Hugo Claus en niet naar Johan Daisne en
Hubert Lampo. Hij argumenteert dat door zijn aanpak ‘niet alles een plaats kon
krijgen’ in zijn boek. Goed, maar pretendeer dan niet een
literatuurgeschiedenis te schrijven.
In de plaats daarvan krijgen we wel
een heleboel, voor mij althans, nieuwe namen van recent gedebuteerde
schrijvers. Terwijl de auteur in zijn inleiding wijst op de
ondervertegenwoordiging van vrouwen en auteurs van kleur in de canon, laat hij toch
meer dan eens de kans liggen om die in zijn overzicht op te nemen. Zo besteedt
hij veel aandacht aan het literaire werk van Theo van Doesburg (pseudoniem van
C.E.M. Küpper en niet andersom, zoals Bax schrijft), maar laat na diens eerste
vrouw Agnita Feis als avant-gardedichteres op te voeren.
Kortom, Bax heeft zeker een punt
wanneer hij stelt dat er ruimte is voor literatuurgeschiedschrijving met een
andere dan een encyclopedische insteek. Jammer genoeg weet hij mij helemaal niet
te overtuigen met zijn aanpak. Een wat flitsendere stijl en een vleugje humor
had het leed van het type lezer dat ik ben misschien ook wat kunnen verzachten.
Maar ongetwijfeld bestaan er ook andere lezerstypes.
Sander Bax: Schrijversmythen.
Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020, Prometheus, Amsterdam 2024,
511 p. ISBN 9789044630787. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan