Trudy van Wijk, die
eerder promoveerde op het werk van Ellen Warmond (1930-2011), liep al langer
rond met de idee van een biografie. Die ligt nu voor, zij het dat de auteur de
publicatie van haar eigen levenswerk jammer genoeg niet meer heeft mogen
meemaken: na haar overlijden in 2020 heeft Bertram Mourits, op basis van de
aantekeningen van Van Wijk, dit levensverhaal voltooid waardoor het gelukkig in
het bereik komt van een breder lezerspubliek.
Ellen Warmond, geboren als Nelly van Yperen, genoot tijdens
haar leven een grote literaire bekendheid, maar na haar dood is haar werk al
snel in het vergeetboek geraakt. Die neergang wordt in dit boek niet behandeld,
aangezien de auteur het ‘object’ van haar verhaal bijzonder genegen is
(waardoor kritische stemmen toch wel weinig ruimte krijgen). Van Wijk heeft bij
dat onderzoek een beroep kunnen doen op tal van ongepubliceerde bronnen,
manuscripten en briefwisseling, maar ook op interviews met enkele
vertrouwenspersonen in het leven van Warmond. Dat heeft geresulteerd in een
levendig verhaal, waar de auteur geplaatst wordt in het klimaat van haar tijd.
Vooral haar onverzettelijkheid en haar eigenzinnigheid worden daarbij in de
verf gezet, een vitale drang naar zelfstandigheid die ook al in de titel van
dit boek wordt beklemtoond: geef niet mee!
Warmond groeide op in een gezin
waarin ze zich niet thuis voelde. De ouders waren afstandelijk, burgerlijk en
evangelisch, terwijl Nelly smachtte naar bevrijding en creativiteit. De jonge
vrouw voelt zich bij uitstek eenzaam, en haar hele leven lang zal ze ervaren
dat een mens zelfs in relaties fundamenteel teruggeworpen wordt op zichzelf: ze
zal in die zin de inzichten van Sartre en de Franse existentialisten als
richtsnoer van haar bestaan beschouwen. Het schrijven wordt tegelijk een uitweg
en een middel om inzicht te verwerven in haar leven. Duizenden verzen schrijft
ze, maar slechts een deel daarvan zal uiteindelijk het licht zien; veel wordt
door haar vernietigd. Warmond stort zich in het leven om dat zo intens mogelijk
mee te maken, met tal van vluchtige contacten met mannen en vrouwen. Enkele
vrouwen blijken belangrijk in haar leven, maar zelfs zij kunnen de eenzaamheid
niet wegnemen. Relaties blijken moeizaam te verlopen, en de schrijfster zoekt
haar heil vaak in alcohol.
Dat turbulente
liefdesleven vormt een rode draad in deze biografie, maar het wordt met schroom
besproken. Van groot belang is de relatie die Warmond aangaat met de oudere
schrijfster Anna Blaman; zij vormt niet enkel een intense geliefde, ze fungeert
ook als mentor voor de jonge dichteres. Later volgen andere relaties met onder
meer de Nederlandse Eveline Witjas die ze in Israël leert kennen tijdens een
van haar vele reizen. Andere aspecten van haar leven vormen haar professionele
loopbaan als medewerker bij het pas opgerichte Letterkundig Museum en haar
medewerking aan tijdschriften als Maatstaf
en Gard Sivik. Ze wordt een tijdlang
gestimuleerd door Bert Bakker en Hans Sleutelaar, en op latere leeftijd is er
een opmerkelijke correspondentie met Simon Carmiggelt die haar ertoe aanzet
columns te schrijven. In al die gevallen is er sprake van een oprecht engagement
dat na enige tijd stoot op de grenzen van het realisme, op de moeizame
contacten met andere mensen, op de beperkingen van een burgerlijke en door
mannen beheerste hiërarchie waarmee Warmond zich allerminst wenst te
identificeren. Uiteindelijk blijft de dichteres fundamenteel alleen, en nog het
liefst alleen (hoe hartstochtelijk haar drang naar liefde ook geweest is).
Warmonds
eerste bundel, Proeftuin (1953), zet
haar al op de kaart als eigentijdse dichteres. Haar werk wordt in verband
gebracht met dat van de experimentele dichters die op dat ogenblik de
Nederlandse literatuur op stelten zetten, maar Warmond is nooit echt verbonden
geweest met die mannelijke club. Dat heeft ongetwijfeld te maken met
genderfactoren, maar haar poëzie is ook minder baldadig dan die van Lucebert en
consoorten. Voor haar blijft het gedicht een middel tot zelfanalyse en inzicht,
en haar soms surreële beeldgebruik staat uiteindelijk ten dienste daarvan. In
dat opzicht is het typerend dat haar debuut wordt bekroond met de Reina Prinsen
Geerligsprijs, een onderscheiding die zij deelt met de (eveneens toegankelijke)
Remco Campert. Warmonds pseudoniem verwijst wellicht naar de poëticale geloof
in een taal die wartaal lijkt maar bij uitstek weet te verklanken wat de
mens bezielt; die poëtische identiteit valt echter niet samen met wat de
maatschappij verwacht maar is intrinsiek verbonden met de lichamelijke ervaring
van het in-de-wereld-zijn. Gaandeweg wordt de lyriek van Warmond overigens
steeds toegankelijker en herkenbaarder, maar net daardoor vinden sommige
recensenten haar werk weinig opvallend en opmerkelijk.
Van Wijk schetst die literaire
loopbaan, maar ze toont ook hoezeer leven en literatuur met elkaar verbonden
zijn. Sommige gedichten winnen duidelijk aan relevantie als men de achtergrond
ervan kent, en dat geldt nog veel meer voor haar romans en verhalen die vrijwel
alle sleutelteksten zijn, met een constellatie aan personages waarachter men
(weliswaar getransformeerd) de auteur en de mensen uit haar nabije omgeving
onderkent. Daarin ligt ook wel een risico, want de verregaande identificatie
van werk en leven doet bij momenten onrecht aan de fantasierijke verbeelding
van de auteur. Ook de vele citaten uit onuitgegeven bronnen en manuscripten
versterken dat psychologische zelfbeeld dat uiteindelijk resulteert in een
weinig kritische opsomming van gebeurtenissen. De echte vragen blijven daardoor
onbeantwoord, zowel die van de mens als die van de auteur. De psychologie van
Ellen Warmond en haar complexe maar bijzonder intrigerende genderideeën maar
ook de eigenheid van haar volgehouden literaire ambitie vragen alleszins om
verder onderzoek. Wat voorligt is een boeiend portret en een referentiekader
waarmee lezers en onderzoekers aan de slag kunnen.
Trudy van Wijk: Geef
niet mee! Een biografie van Ellen Warmond, Walburgpers, Zutphen 2024,
304 p. ISBN 9789464563252
deze pagina printen of opslaan