In de Nederlandse
literatuur bekleedt het oeuvre van Belcampo (pseudoniem van Herman Schönfeld
Wichers, 1902-1990) nog steeds een vrij unieke plaats. Zijn combinatie van
realisme en fantastische, soms ronduit surreële elementen blijft lezers
fascineren. De droge maar vaak humoristische toon en de scherpe, haast
karikaturale tekening van allerlei zonderlinge personages vormt daarbij zonder
twijfel een belangrijke aantrekkingskracht. Burgerlijkheid en groteske ‘onzin’
gaan op een merkwaardige wijze hand in hand. Alleen al om die blijvende
fascinatie is het goed dat Nico Keuning een biografie presenteert van een
raadselachtige figuur, zeker omdat over de man achter het pseudoniem vrij
weinig is geweten. Met Keuning heeft Belcampo een biograaf gekregen met een
grote deskundige ervaring (hij schreef eerder biografieën over onder meer Jan
Arends en Willem Brakman) en een boeiende pen.
Het levensverhaal van Belcampo wordt met veel zin voor
sprekende details uit de doeken gedaan, en soms vergeet de lezer zelfs dat hij
het relaas van een authentiek leven leest door de meeslepende stijl van de
biograaf. Tegelijk blijft dit levensverhaal dicht bij de feiten, want Keuning
heeft voor het eerst een beroep kunnen doen op allerlei documenten uit de
privésfeer (het boek bevat ook een aantal sprekende foto’s) en op de uitvoerige
briefwisseling van Belcampo.
Herman Schönfeld Wichers groeit op in een kleine
Nederlandse gemeenschap, waar zijn vader notaris is. Naast zijn
beroepsbezigheden en zijn sociale engagement is hij ook een verwoed knutselaar.
De Bijbel en de burgerlijke waarden zijn in de opvoeding van de kinderen
weliswaar niet afwezig maar er is veel ruimte voor het ontdekken van eigen
ervaringen, iets waar ook de moeder intens toe bijdraagt. De jonge Herman is
lange tijd ziek, en dat isolement brengt hem ertoe contact te zoeken met
anderen via brieven en zelf veel tijd door te brengen met het verslinden van
alle boeken die hij onder handen krijgt. De studietijd verloopt nogal moeizaam:
Herman probeert diverse studies met weinig resultaat, maar hij legt veel
activiteiten aan de dag tijdens die studiejaren. Hij publiceert zijn eerste
verhalen maar onderneemt vooral diverse reizen. Dat avontuurlijke staat dan
weer in contrast met de zware medische problemen: als tuberculosepatiënt is hij
noodgedwongen lange tijd opgenomen in sanatoria, eerst in Nederland en
vervolgens in Zwitserland (Davos). In die periodes schrijft hij tal van
brieven, wat zeker beschouwd kan worden als het uitproberen van een literaire
pen. Daarnaast zijn er de vele reizen door Europa, die opnieuw aanleiding geven
tot een intense correspondentie met thuis: veel elementen daaruit zullen wat
later hun plaats vinden in De zwerftocht van Belcampo (1938). Herman
legt zijn vele ontmoetingen onderweg vast in schrijfsels maar ook in
tekeningen, want hij droomt ervan als tekenaar zijn brood te verdienen. Die
artistieke roeping roept vooral bij zijn vader (zijn ouders zijn ondertussen
gescheiden) veel reserves op, maar tegelijk blijft hij zijn zoon actief
ondersteunen.
De
feitelijke start van die literaire loopbaan vormt de bundeling van De
verhalen van Belcampo (1934), die de auteur uitgeeft in eigen beheer
omwille van het gebrek aan enthousiasme bij de literaire uitgever die hij
aanzocht. Op vraag van zijn vader worden enkele namen van inwoners uit de
gemeente gecensureerd in de meeste exemplaren van het boek. De verhalen krijgen
in de literaire wereld heel wat aandacht: vooral de eigenzinnige combinatie van
realisme met fantastische en ronduit groteske elementen fascineert de meeste
critici. Het plaatst Belcampo meteen apart in de Nederlandse literatuur,
terwijl zijn affiniteit met het surrealisme wordt onderstreept. Ondertussen is
hij opnieuw een geneeskundestudie begonnen maar die zal hij pas na de Tweede
Wereldoorlog met succes afronden. Op dat ogenblik is hij getrouwd en al vader
van drie jonge kinderen. De buitenstaander en observator gaat, net zoals zijn
vader voor hem, deel uitmaken van het maatschappelijke bestel. Zijn werk wordt
vanaf dan ook verspreid door gevestigde literaire uitgevers.
In de daaropvolgende periode wordt Belcampo (zijn
schuilnaam blijft bewaard) steeds meer een volwaardige schrijver. Hij
publiceert na enige tijd weliswaar veel minder nieuw literair werk, maar hij
geeft frequent lezingen over zijn werk, publiceert korte columns in kranten,
raakt bevriend met collega-auteurs (al hebben zowel Bordewijk als Nescio weinig
oog voor wat zijn werk met hun eigen oeuvre verbindt). Het gezin leeft wel
zuinig, aangezien Herman slechts een halftijdse baan heeft in Groningen als
studentenarts, iets wat zijn vrouw maar matig kan waarderen. Het huwelijk loopt
op de klippen, want de spanning tussen het kunstenaarschap en de praktische
wereld blijkt onoverbrugbaar. Die scheiding slaat diepe wonden aangezien de
dochter Maartje de kant kiest van haar vader terwijl haar beide broers met hun
moeder wegtrekken naar Amsterdam.
Die combinatie van een burgerlijk bestaan en een
zwerversleven blijft Belcampo fascineren. Zijn vroeger werk wordt steeds weer
herdrukt, ook in pocketformaat, en zijn faam laat de schrijver zich graag
welgevallen. Het leidt tot allerlei literaire contacten maar ook tot boeiende
(en soms hartstochtelijke) ontmoetingen met vrouwen. Tegelijk tracht Herman
zich te onttrekken aan dat geregelde bestaan. In 1961 onderneemt hij
bijvoorbeeld een lange reis naar Mexico. In zijn vele brieven beschrijft hij de
details van de plaatsen die hij bezoekt en de mensen die hij (hoe vluchtig ook)
ontmoet, maar wanneer hij dat werkt tot literatuur laat hij vrijwel alle
anekdotes achterwege. Zijn werk put weliswaar nog steeds uit de werkelijkheid,
maar die wordt toch minder dominant en vormt vooral een vertrekpunt voor de
verbeelding en de gedachtenexperimenten van de schrijver. In zijn leven komt
een nieuwe partner, de veel jongere Doite. Die wending culmineert in De
filosofie van het belcampisme (1972), een vreemd boek waarin Belcampo zijn
levensvisie uiteenzet en kritiek levert op de geschiedenis van de filosofie,
terwijl hij het christendom prijst als een cultus van de liefde: centraal staat
de gedachte van het individu dat zich verbonden weet met anderen en met de
wereld. De schrijver is tegen dan 70 jaar oud, en dat moeilijke essay vormt als
het ware ook het sluitstuk van de visie op mens en wereld die hij in zijn vele
verhalen ten tonele heeft gevoerd.
De laatste levensjaren is er weinig dat verandert. Het
oeuvre van Belcampo, dat in feite afgerond was, vindt een onderkomen bij de
prestigieuze literaire uitgeverij Querido. Teksten van hem worden bewerkt voor
theater, film en televisie. De schrijver zelf blijft tot kort voor zijn
overlijden geboeid door kunst en wandelen, zwerven met zijn lichaam of in zijn
hoofd.
Nico
Keuning heeft een boeiend en rijk gedocumenteerd levensverhaal afgeleverd. Het
werk van Belcampo wordt daarbij uitvoerig gebruikt om de nauwe band tussen
verbeelding en realiteit te laten zien, maar daardoor krijgt het niet altijd de
aandacht die het (ook vanuit literair standpunt) verdient. In ieder geval is de
kans groot dat lezers van dit boek op zoek zullen gaan naar die fantastische
verteller en zijn verhalen. Ook dat is een verdienste van dit boek.
Nico Keuning: Groots en onbekommerd. Leven en werk van
Belcampo, Querido, Amsterdam 2024, 454 p. : ill. ISBN 9789021463445.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan