Paul Demets is de jongste jaren
ongemeen productief, met zelfs meer dan een bundel per jaar. Die bundels zijn
blijkbaar verdeeld over zijn Nederlandse uitgever en het Gentse Poëziecentrum.
Die omvangrijke productie hangt samen met het feit dat heel wat gedichten ‘achterstallig’
worden gepubliceerd (nadat ze lang in de lade hebben gelegen), maar ook met het
feit dat de dichter graag schrijft in dialoog met een andere kunstenaar, met
wie hij zich verwant voelt. Dat is blijkbaar een stimulans om een nieuwe bundel
aan te vatten en op relatief korte tijd te voltooien. Zo verschenen de
afgelopen jaren bundels waarin het beeldend werk van Roger Raveel (Het
web van omtrek), Raoul De Keyser (De
hartvinger) en Leon Spilliaert (De
landsheer van de Lethe) de
kiem vormde voor eigen gedichten.
De nieuwe bundel, De
schaamsoort, is daarmee enigszins vergelijkbaar, maar ditmaal ligt de
oorsprong ervan in de persoon en het werk van Guido Gezelle. Jaren geleden
werkte Demets mee aan een project rond poëzie in Brugge met een eerste
Gezellegedicht en nu, met het Gezellejaar als aanleiding, is dat vertrekpunt
uitgegroeid tot een hele bundel. De centrale vraag daarbij is in hoeverre het
werk van Gezelle nog als dat van een tijdgenoot gelezen kan worden: is de
priester-dichter uit de negentiende eeuw, die weliswaar uiterst modern schreef
maar tegelijk bijzonder conservatieve standpunten huldigde, nog actueel in de
maatschappij en de literatuur van vandaag? De dialoog zelf is haast
mathematisch opgebouwd, met zeven reeksen van ieder zeven gedichten. Elke reeks
heeft als titel een van de ondeugden meegekregen (met de Latijnse benaming),
waardoor het geheel als het ware de onvolkomenheid van de mens en de mensheid
beklemtoont, het tekortschieten als een soort van existentieel besef. De
motto’s brengen daarbij een morele dimensie op de voorgrond, van
verantwoordelijkheid en schuld: ze zijn ontleend aan critici uit de identiteitsbewegingen
en de klimaatbeweging. Het is duidelijk, in feite is de missie van Demets niet
minder sturend en moraliserend dan die van zijn poëtische voorganger.
Dat de dichter zich
bewust is van de grote historische afstand tussen hemzelf en zijn illustere
voorganger, wordt steevast onderstreept. Het algemeen-menselijke wordt als het
ware geïnfiltreerd door onze hedendaagse subjectopvatting en door onze
maatschappelijke problemen. Net zoals in zijn eerdere bundels worden dan ook
frequent gebeurtenissen uit het leven van de dichter en het nieuws verwerkt via
een netwerk van allusies. De reeks over ‘Gula’, de onmatigheid, verwijst
bijvoorbeeld duidelijk naar de tragische doop van de studentenclub van de
Reuzegommers, die het leven kostte aan een jonge zwarte student. Het gevoel van
eigenwaarde, van valse collectieve veiligheid, van verdoken racisme en vooral
narcisme wordt hier getransformeerd tot een reeks indringende verzen. Waar de
reeks aanvangt met een collectief ‘we’, verwijzend naar jonge studenten op de
drempel van de toekomst, verschuift dat perspectief gaandeweg tot een
vervreemdend ‘zij’. Mensen worden er dan tot slachtoffers, tot objecten. Tussen
die poëtische aanklacht zitten fragmenten verwerkt uit de studentencodex maar
ook uit de gedichten van Guido Gezelle. Het is een mozaïekachtige werkwijze die
wij al kennen uit Demets’ eerdere bundels. De reeks ‘Invidia’(de afgunst) werkt
volgens hetzelfde stramien maar is veel intimistischer en introverter. Hier
gaat het vooral om het verlangen van de mens, dat in de natuur als het ware een
geprivilegieerde ruimte vindt: de natuurmystiek van Gezelle is daarbij niet
veraf.
Veel van deze gedichten zijn
sfeervol, beeldrijk en inspirerend, maar hier en daar is de associatie met
maakwerk niet te vermijden. In tegenstelling tot zijn bundel over bijvoorbeeld
Spilliaert blijft de thematiek van Gezelle bovendrijven en gedraagt Demets zich
toch te zeer als een profeet van de eigen tijd, met militante verzen die
weliswaar niet programmatisch willen klinken maar dat in feite toch zijn. De
beelden en de atmosfeer waar de dichter zo sterk in is, liggen hier bij
momenten aan banden, maar hoe dan ook is De
schaamsoort een boeiende en waardevolle bundel. En o ja, een schaamsoort is
vanzelfsprekend een fraai beeld voor de mensvisie in deze bundel, maar het
begrip verwijst ook naar een vogelsoort die de observator dreigt te ontsnappen,
die zich niet zonder meer laat vastleggen op beeld (of in schrift). Het is in
die zin een variant van het legendarische ‘schrijverke’ waarmee tal van
leerlingen zijn opgegroeid.
Paul Demets: De schaamsoort, Poëziecentrum, Gent 2024, 88
p. ISBN 9789056551216
deze pagina printen of opslaan