De
eerste zin trekt je meteen het boek in:
‘Joseph Salomonson is 47 jaar
als hij besluit zijn haren niet meer te knippen, een baard te kweken die tot
zijn navel reikt, zijn driedelig pak te verruilen voor een simpel tuniek, en op
sandalen door Europa te gaan trekken.’
Wat een heerlijk onderwerp, denk
je als (cultuur-)historicus, bij het openslaan van zo’n boek, dat ook nog als
titel heeft De eerste hippies. Zou nu eindelijk iemand eens de
ingewikkelde geschiedenis van de alternatieve bewegingen uit het fin de siècle
hebben uitgeplozen en in kaart hebben gebracht? Krijgen we hier een beeld van
de beïnvloeding en inspiratie die al die door Europa zwervende vage hervormers
en egotrippers op de maatschappij hebben gehad en niet te vergeten op onze cultuur?
Want hoe zat het nou precies met de Monte Verità in Ascona, bakermat van
gezondheidsprofeten, anarchisten, pacifisten, maatschappijcritici, naaktlopers,
utopisten, kwakzalvers, vagebonden, en andere fantasten die hun stempel hebben
gedrukt op eigenlijk alle alternatieve bewegingen en kolonies van
geestverwanten die in de eerste helft van de twintigste eeuw in Europa ontstonden
en weer in het niets verdwenen?
De Amsterdamse barrevoetsprofeet
Joseph Salomonson, die onder invloed van Thomas Allinson (ja, van het brood) veganisme
predikte en het gebruiken van zout vervloekte, is de hoofdpersoon in het
eerste van dit uit 24 hoofdstukken bestaande boek. Maar hij komt geregeld even
terug, net als Gustav Nagel, die geïnspireerd werd door Sebastian Kneipp (ja,
van de baden, de thee en de badolie) en die een tijdje om gezondheidsredenen in
een hol in het bos woonde. Ze zwierven in hun tunieken door Europa, predikten
hun gedachtegoed; ze verkochten kaarten met foto’s van zichzelf en konden op
een gegeven moment wel duizenden volgers hebben.
En zo behandelt De eerste
hippies dwars door elkaar het ene na het andere individu, niet zomaar een
paar, maar vele tientallen, bekende en vooral minder bekende excentriekelingen,
die elkaar overal steeds weer tegenkomen en soms voor de voeten lopen. We lezen
over Gusto Gräser, de inspirator van Herman Hesse, die met acht kleine (blote)
kinderen door Duitsland trok. Over Nel Bersma, borduurster bij de Nederlandse
vestiging van naaimachinefabrikant Singer, die dolverliefd op een schilder naar
Ascona reisde. We zien ook Frederik van Eeden met enige regelmaat in het
buitenland opduiken, waar hij aanzienlijk serieuzer genomen werd dan in
Nederland.
Het
is zoveel, dat je na een tijdje door de bomen het bos niet meer ziet. Namedropping
van jewelste. Maar gek genoeg is het allemaal verschrikkelijk leuk om te lezen,
want Frank Bokern, de auteur, heeft goed oog voor hilarische details en somt
deze vrij exact en nogal droog op. En als je zelf de hoofd- en de bijzaken een
beetje schift, staat er uiteindelijk toch veel interessants in dit boek. Bijvoorbeeld
over de Italiaanse schrijver Gabriële D’Annunzio die op zijn 56ste
revolutionair wordt en in 1919 -- na de Eerste Wereldoorlog – een mars op Fiume
aan de Adriatische Zee organiseerde en het plaatsje innam.
Kortom, je moet zelf de rode
lijnen aanbrengen in dit boek dat volgens de titel over ‘hippies’ gaat en tegen
het eind wel degelijk ook een brug naar de jaren 1960 en het hippiedom van toen
slaat. Er zijn geen voetnoten, een echte conclusie wordt niet getrokken, maar
de uitvoerige documentatie staat achterin.
Frank Bokern: De eerste hippies.
Bloemenkinderen van het fin de siècle,Van Oorschot, Amsterdam 2024, 319 p. ISBN
9789028243033. Distributie New Book Collective
deze pagina printen of opslaan