Claude van de Berge is een van de meest
consequente schrijvers uit ons taalgebied. Al ruiim een halve eeuw schrijft hij
aan een oeuvre waarin de transcendentie een centrale rol speelt. De mens staat
niet centraal in het universum, maar maakt deel uit van een veel omvattender
geheel. Sporen daarvan treft hij in zijn leven doorlopend aan, maar enkel op
begenadigde ogenblikken kan hij die samenhang van het al ‘zien’. Dat inzicht heeft ook tot gevolg dat
ontvankelijkheid en nederigheid veel belangrijker worden dan een ego of een
sterke wil. De schrijver geeft zich als het ware over aan wat hem grotendeels
ontgaat.
Die
thematiek stond al centraal in Van de Berges allereerste experimentele
prozateksten maar gaandeweg heeft hij vooral als dichter het ideale medium
gevonden om zijn bezinningen te verwoorden. De litanieachtige, bezwerende toon
houdt daarbij het midden tussen poëzie en proza, tussen evocatie en boodschap.
De zinnen deinen uit, met tal van herhalingen en variaties. Ritme en klank
brengen daarbij een grote muzikaliteit in het vers. Alles werkt samen om een
soort van mystieke beleving bij de lezer op gang te brengen en te komen tot een
vorm van inzicht en communicatie die de begrijpende, louter conceptuele taal
overstijgt.
Dat
mystieke universum is niet meteen dogmatisch religieus, het is veeleer
gebaseerd op een absoluut geloof in de levende aarde, in het samengaan van de
vier oerelementen en de nauwe verbinding tussen ruimte en tijd. Niet toevallig
schreef Claude van de Berge een aantal bundels naar aanleiding van zijn
frequente reizen naar het Hoge Noorden, met een landschap dat tot de essentie
is herleid en waaruit de menselijke aanwezigheid zoveel mogelijk is verbannen.
Voor
buitenstaanders lijkt het misschien alsof er in deze poëzie weinig of niets
gebeurt of evolueert, maar wie Van de Berge in zijn spoortocht volgt ziet
duidelijke evolutielijnen en accentverschuivingen. Heelal en stem focust bijvoorbeeld vooral op de interactie tussen
de kosmos en de menselijke stem. Daardoor zijn uiteenlopende opposities in het
geding: die tussen het levenloze en het levende, het algemene en het
individuele, de stilte en de doorbreking daarvan, wij en de ander… Al die
tegenstellingen worden in deze verzen uitgespeeld maar ook weer ondermijnd en
ongedaan gemaakt. De ene pool krijgt immers pas gestalte door en in de andere.
Dat geldt zelfs voor de stilte en het geluid, of voor het heelal en de stem.
Geheel in de lijn van de Oosterse denkwijzen hanteert Van de Berge vaak de
paradox waarbij iets tegelijk wel en niet het geval is. Op die manier wordt het
Westerse of-of-denken vervangen door een inclusievere benadering van de
omvattende werkelijkheid.
In zijn bundel gaat Van de Berge nog een stap verder door
het motief van de spiegeling veelvuldig uit te werken en vorm te geven. Het
heelal en de stem zijn in meer dan een opzicht elkaars tegengestelde of elkaars
complement, maar ze zijn ook onderling verwisselbaar, transformeren
onophoudelijk. Hetzelfde geldt voor de liefdesrelatie, de menselijke dimensie
die nog het dichtst komt bij die kosmische dynamiek. Het ik en de ander staan
tegenover elkaar, zoeken naar communicatie maar op begenadigde ogenblikken is
er sprake van versmelting. Ook de taal functioneert perfect, want voorbij de
boodschap wordt het woordeloze bereikt.
Die mystieke dimensie maakt van Van de Berges oeuvre een
vrijwel unieke stem in onze Nederlandse literatuur. Het lijkt een lyriek voor
ingewijden, en vooral de waardering van jonge recensenten toont dat voor dit
type poëzie een hernieuwde belangstelling is ontstaan. Tegelijk, en net dat
maakt Van de Berge toch wel speciaal, zijn de meeste van deze gedichten erg
open en toegankelijk. Heelal en stem
is een bijzondere synthese van dat oeuvre, maar het is tegelijk ook een stap
voorwaarts: naar het begrijpen en het aanvoelen van wat is, maar ook naar de
lezer toe.
Claude van de Berge: Heelal en stem, Poëziecentrum, Gent
2025, 71 p. ISBN 9789056552725
deze pagina printen of opslaan