Tsead Bruinja is zich, als voormalige Dichter
des Vaderlands in Nederland, bijzonder bewust van zijn maatschappelijke rol als
dichter. Hij is niet enkel bezig met het verwerken van zijn eigen ervaringen
tot poëzie maar gaat resoluut op zoek naar de verhalen van anderen. Zo probeert
hij een krachtige stem te geven aan groepen en individuen die nauwelijks worden
gehoord. Het verleent aan zijn gedichten tegelijk een collectieve en een
individuele stem, een draagkracht die terecht vraagt om aandacht en medeleven.
Zijn jongste
bundel, Wat deed ik daar (zonder
vraagteken), wordt in de ondertitel voorgesteld als ‘een voluptueus biografies
visiedocument met intermezzo’s en af en toe een gedicht’. Het is een hele
mondvol, die tegelijk trefzeker én hoogst ironisch is. De dichter laat
inderdaad de grenzen van de traditionele poëzie voortdurend verschuiven, en
vaak is niet eens duidelijk wat een motto is en wat een vers, waar een reeks
gedichten begint of eindigt. Het is een manier om duidelijk te maken dat poëzie
geen isoleerbaar en daardoor onschuldig genre is, maar integendeel een manier
van denken en schrijven die zich doorlopend hecht aan ons zogenaamd ‘normale’
taalgebruik. Dat beroep op de werkelijkheid valt letterlijk te nemen, want de
dichter gaat op zoek naar mensen en hun verhalen, empathisch en geëngageerd wat
zijn poëzie inderdaad tot een eigenzinnig ‘visiedocument’ maakt.
Hoe dan ook is Bruinja niet de dichter van één stem, één
vaste toon. Zijn gedichten zijn herkenbaar, maar ze springen alle kanten op,
met associaties en waarnemingen die even verrassend zijn als ons dagelijkse
brein. Veel gedichten lijken gebaseerd op een waar bombardement van gedachten.
Het is de manier waarop het ik zich in een hectische en eclectische wereld
tracht staande te houden. Vaak wordt het overmeesterd door administratie, door
reclame, door de angst om iets te missen of niet mee te zijn met de nieuwste
gadgets. Vooral hier laat Bruinja als dichter zijn tanden zien. Hij imiteert
genadeloos het taalgebruik van abstracte instanties maar ook de manier waarop
ChatGPT onze woorden overneemt en vervormt. Dat wordt overigens veralgemeend
tot elke vorm van taalgebruik. Taal is niet de plaats waar onze identiteit
vastligt maar veeleer een ruimte waarin telkens identiteiten voor even worden
vastgelegd.
In
die zin is dit ook een bundel over taal. Bruinja experimenteert met
taalregisters maar ook met talen. Zijn gedichten zijn doorspekt met het
modieuze Angelsaksische jargon dat zo vanzelfsprekend lijkt, al is het in feite
ondoorzichtig en hypocriet. Daarenboven werkt de dichter doelbewust met de twee
talen die hem eigen zijn: het Fries en het Nederlands. Sommige gedichten zijn
tweetalig opgenomen, maar ook dan vertonen de versies subtiele verschuivingen.
Eenduidigheid is misschien wel een verlangen van de mens, maar het is beslist
geen realiteit. Meervoudigheid en fragmentering zijn veel essentiëler.
Toch is dit geen sloganeske bundel en al evenmin een
filosofisch traktaat over poëzie en taal. Bruinja schrijft doorgaans herkenbaar
en meesterlijk gecomponeerde verzen, met een spreekstem die ook de onze zou
kunnen zijn. De dichter camoufleert zijn eigen stem achter de personages die
hij opvoert. Ronduit indrukwekkend gebeurt dat in een reeks portretten van
ouderen in een woonzorgcentrum: zij krijgen het woord om hun levensverhaal te
vertellen, en op die manier tracht Bruinja ook inzicht te verkrijgen in het
onuitgesproken verhaal van zijn eigen moeder.
Voor lezers is het, zoals steeds, wel wennen. De bundel is
soms springerig, en dat geldt ook voor de gedichten. De inhoudstafel laat zich
lezen als een zoveelste vers (ook door het ontbreken van bladzijnummers). Een
helder antwoord op de vraag van de titel is er niet, maar het meanderen tussen
mensen, herinneringen, aarzelingen en een kritische overtuiging is bijzonder
confronterend en waardevol.
Tsead Bruinja: Wat
deed ik daar, Querido, Amsterdam 2024, 96 p. ISBN 9789021440781. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan