De
grauwheid slaat je meedogenloos tegemoet al voordat er sprake is van een
vertellend ik. We bevinden ons in een grote stad. Het blijkt over Berlijn te
gaan, lezen we wat later, het gaat om een hoofdstad en er loopt een muur van 45
meter. Veel is sleets, rommelig, donker, straatlantaarns hebben het moeilijk, bruinkoolwalmen
alom, de trams piepen en kraken.
Twee vrouwen komen van hun werk, het zijn de buurvrouwen
Lena (ik-figuur in verreweg het grootste deel van de roman) en Maska, allebei
van de kantoorafdeling van de vleesverwerker Fleisch Union. Soms fluisteren ze
in de tram met de hoofden dicht bij elkaar, je weet nooit wie er meeluistert,
iedereen bespioneert iedereen. In de koophal hangt bij de in- en uitgang een
portret van de geliefde leider Erich Honecker.
Privé ontstaat er wat gerommel
omdat Lena in Maska’s ogen te goed kan opschieten met haar man, Markus. En het
lukt de vrouwen niet om niet bij de spelletjes van de heersende krachten
betrokken te raken. Lena wordt onder druk gezet, maar breekt niet, en loopt weg
bij een ‘gesprek’ met een hogergeplaatste. Een andere hogere (‘de man met de meerdere
functies’) vraagt Maska haar eigen man in de gaten te houden. Ze weet hem in
bed een naam te ontfutselen. Later blijkt deze Markus al vergevorderde plannen
te hebben gesmeed met mensen uit het westen (dat denkt hij tenminste) om via
een tunnel te ontsnappen. Bij die ontsnappingspoging doodt Lena buiten haar
schuld om een politieman.
Het zal pas laat duidelijk worden waarom Willem du Gardijn
kiest voor dit decor en deze tijd, of wat de actualiteitswaarde is van deze
historische roman. In het begin, bij de beschrijving van die grauwheid dus,
denk je niet meteen: dit heb ik nou nog nooit gelezen. En de ‘gespreks’-,
verhoor- en gevangenisscènes die op de vluchtpoging volgen, zijn ook wel
enigszins bekend voor iedereen die verzets- of spionageverhalen gelezen of
gezien heeft. Hetzelfde geldt voor het motief van de tunnel om naar de andere
kant van Berlijn te komen.
Maar de lezer wordt beloond in het laatste deel, een bijzonder
inkijkje in het slot van de DDR. En verder kun je je, zoals altijd bij Du
Gardijn, laven aan de geweldige taal. Met daarin een grote liefde voor de komma
waardoor sommige zinnen lekker uitwaaieren. Het maakt niet uit of zijn romans gaan
over de Utrechtse kunstacademie (De bevrijding, Koppernik 2016, spelend
begin jaren 1990) of over het leven van de Romeinse keizer Hadrianus (Het einde van het lied), hij vindt er wel een
lekkere taal bij.
Dat slotdeel (deel 6) is, hoewel enigszins extatisch en anderszins
aangezet, erg fraai en origineel. Lena wordt overgeplaatst naar de
vrouwengevangenis Hohenbrunnen waar uitsluitend moordenaressen zitten. Een plek
ver weg die je nergens op een kaart aan zult treffen, maar die losjes gebaseerd
is op de lange tijd zeer beruchte en overvolle vrouwengevangenis Hoheneck in de
deelstaat Saksen. Tegen het eind van de DDR, in 1989, zaten daar nog 400
vrouwen. Een deel was politiek gevangene en werd het eerst vrijgelaten, zoals
ook in de roman gebeurt.
Lena wordt enigszins voorbereid op Hohenbrunnen door de
chauffeur/begeleider die haar erheen rijdt. Hij vertelt dat daar een
megaverandering plaats heeft gevonden, in elk geval is het berucht inhumane
regime vervangen. Het is zo’n aardige man dat de tot dat moment onbuigzame Lena
zelfs een sigaret van hem aanneemt. Hij kijkt haar aan en voert een echt
gesprek met haar, over het kwaad: ‘… het kwaad heeft een oorzaak, maar geen
bron.’, zegt hij onder andere. Ze is opgetogen! Een erg mooie scène.
Maska is al in
Hohenbrunnen, de lezer weet wie ze vermoord heeft, Lena weet dat niet. Maar ze
wil Maska zeker weten niet zien, dat heeft met de vluchtpoging te maken. Voor
de leidster daar is dat echter onbespreekbaar. Dit onvergetelijke personage,
‘het vrouwtje-zonder-ego’, is er namelijk niet voor een repressief beleid en
voor instandhouding van de bekende ellende in Stasi-gevangenissen, maar om de
vrouwen door middel van samen zingen te zuiveren. De titel verwijst dus direct
naar de apotheose in het slotdeel. Hoe ze dat voor elkaar krijgt, moet je
natuurlijk zelf lezen.
Het is hier dat Du Gardijn laat doorschemeren waarom hij
met dit boek komt. Het vrouwtje houdt een hartverwarmend pleidooi voor de
zachte krachten, om het eens ouderwets te formuleren:
‘De wereld verdient beter, zegt
ze, de wereld verdient zachte stemmen, de wereld verdient monniken,
koorleiders, tenoren, sopranen en bassen, geen generaals, geen
productiedespoten, en ook al zou de zogenaamde vooruitgang minder zijn zonder
generaals en productiedespoten, we zullen beter in staat zijn de bloemen waar
te nemen die de essentie van onze levenstuin uitmaken. Hard praten wordt in
deze wereld beloond, zegt ze en wat wordt beloond houdt zichzelf in stand en
groeit, dat is onvermijdelijk, maar er zijn alternatieven.’
Er is op de slotpagina’s niets
meer dat doet denken aan het begin van het boek, er wordt juist een lichte sfeer
gecreëerd. De bus naar Berlijn komt keurig op tijd, de chauffeur kijkt de
vrouwen aan, lacht en groet. En aan de reclame op de bus kun je zien dat de
muur is gevallen.
Willem du Gardijn: Het koor van de 300 moordenaressen, Koppernik, Amsterdam
2025, 251 p. ISBN 9789083436159. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan