Van de tientallen miniromans die de literatuurwetenschapper César Aira in de loop der jaren bijeen schreef werd tot op heden slechts een handvol in het Nederlands vertaald, vrijwel alle daterend uit de jaren 1990. Blijkbaar duurde het een poosje vooraleer het opvallende werk van deze excentrieke Argentijn naar waarde werd geschat in onze contreien. Zijn schijnbaar kant noch
wal rakende verhalen vragen immers om lezers die het dollen met de realiteit
onder ogen willen zien en die accepteren dat de literator het recht claimt om
met zijn verhaalstof te doen wat hij wil.
Aira vat zijn verhaal aan als de
ik-verteller, de schrijver die aan een nieuwe roman wil beginnen. Alleen, zo
zegt hij, weet hij nog niet waarover! ‘Tot op heden heb ik nog niets kunnen bedenken, behalve
de titel, die jaren geleden al in me opkwam en waar ik me met de verbetenheid
van de leegte aan vastklamp: De naaister en de wind’. Enig gefilosofeer later
rond geheugen, zich dingen herinneren en vergeten (daar kom ik verder nog op
terug) landt zijn terugdenken, of juister gezegd zijn verbeelding, in Pringles,
het dorp waar Aira zijn jeugd doorbracht. En daar evoceert hij een handvol
dorpsfiguren uit zijn kinderjaren om een ‘proces’ op gang te trekken. Welk
proces? Hij verklaart: ‘Een proces zonder naam, vorm en inhoud. En dat ook
nergens heen leidt’. Veel wijzer worden we daar niet mee, maar het is wel een
schoolvoorbeeld van hoe Aira slag om slinger zijn lezers een loer draait.
In zijn
herinnering aan Pringles ziet Aira voor zich zijn jeugdvriendje Omar en diens
moeder Delia Siffoni -- jawel, de naaister -- net bezig aan de bruidsjurk van
de lokale tekenlerares Silvia Balero, een vrouw met een niet zo beste reputatie,
bovendien in verwachting. Het dorp ontploft bijna wanneer plots vastgesteld
wordt dat Omar verdwenen is, in rook opgegaan. Ontvoerd door de
vrachtwagenchauffeur die net met een verse lading richting Patagonië vertrokken
is? Hoe dan ook, de achtervolging wordt spoorslags ingezet: moeder Delia in een
taxi, vader Ramón in zijn aftandse rode truck, de tekenlerares in een blauw
autootje: een komische karavaan. De auteur zelf -- die tot dan toe de
vertelling netjes in handen had -- verdwijnt dan grotendeels uit beeld, wat wil
zeggen: hij laat de zó al burleske situatie autonoom verder hollen. Of, correcter
gesteld, hij laat al zijn duivels los op dit zelfgecreëerd scenario. Hetgeen
leidt tot knotsgekke toestanden die enkel aan het brein van Aira kunnen
ontspruiten, maar die dermate ernstig en overtuigend worden gebracht dat de
lezer (althans voor zo ver die zijn absurdisme weet te smaken) er niet echt om
maalt maar zich almaar meer verkneukelt om de vondsten en de speelse zegging.
Aira verontschuldigt zich overigens, op een manier die hem typeert, voor alle
excessen:
‘Dit
alles mag erg surrealistisch lijken, maar daar kan ik niets aan doen’.
Wagens die in elkaar
haken, mensen die de lucht in worden gekatapulteerd, een monstertje dat wordt
gebaard, het personifiëren van de zuiderwind uit de pampa: het kán allemaal,
want als Aira begint te schrijven heeft hij vreemd genoeg geen vaststaand plan
voor ogen, geen doel waar hij heen wil. Hij schrijft om zo te zeggen ‘uit de
losse pols’ en moet zich enkel los weten te fantaseren uit de zelfgeschapen chaos waarin hij zich al schrijvende
heeft klem gereden. Zijn taalvaardigheid helpt hem daarbij, zeker. Maar voor Aira
maakt vooral beweging de fundamentele vereiste uit van een
goed verhaal, hoe excentriek de opgeroepen situaties ook mogen zijn. Niet
toevallig zijn vele van zijn romans trouwens geconstrueerd rond een of andere
reiservaring, dé beweging bij uitstek. Voor een schrijver is het de opgave, zo
luidt het, om met een mix van eigen ervaringen en fictieve hersenspinsels die
beweging erin te houden.
En niet te
vergeten: misschien schuilt achter dit bizarre spel met de fantasie mogelijk wel
een verdoken vingerwijzing naar meer reële situaties. De naaister en de wind
werd in Argentinië gepubliceerd in 1994, amper 10 jaar na het beëindigen
van de gruwelijke burgeroorlog. Dat blijft een uitermate pijnlijke herinnering voor
iedere Argentijn, zo moeilijk te wissen uit het collectief geheugen. Het kan
best zijn dat in het boek de spoorloze verdwijning van Omar, een gruwelscène
hier en daar, de voortdurende nadruk op het ‘zich herinneren’, en finaal de
lofzang aan Patagonië, (‘waar je eeuwig zult leven’) de reële wereld toch weer even
wat dichterbij brengt. Je leest dit verhaal dus met een monkellach om zoveel
vrijblijvende bravoure en het knap jongleren met allerhande gefingeerd
materiaal. Maar vrijblijvend, klopt dat wel?
César Aira: De naaister en de
wind, Koppernik, Amsterdam 2025, 132 p. Vertaling van La costurera y el viento
door Adri Boon. ISBN 9789083463568. Distributie De Wolken
deze pagina printen of opslaan