In de
explicit van Onmogelijk beschrijft de ik-verteller hoe twee jonge gemzen
een duel aangaan op de Cengia del Bandiarac in de Dolomieten.
‘Gemzen stoppen niet na de eerste aanvallen, ze geven zich
niet over zolang er niemand verslagen is en dat moeten ze met de dood bekopen.
Het dier dat het meest uitgeput is, komt uiteindelijke onderaan te staan en
moet een aanval van bovenaf ondergaan.
Zo ging het, met een
eindstoot. Maar hun hoorns raakten verstrengeld en ze rolden samen de berg af.
Ik zag ze verdwijnen, stuiterend. Een gedempt geluid van twee
lichamen die zonder ook maar een kreet voortdurend tegen elkaar botsten.’
Hoe die strijd afloopt op
die rotsrichel, komt de lezer niet te weten. Hun verhaal, volgens de
ik-verteller hun ‘roman’, is geschreven, al zou hij het zijne anders wil zien
eindigen, en als het even kan ook niet in de nabije toekomst.
Laat die ik-verteller net de
gevangenis te hebben verlaten. Hij werd opgesloten op verdenking van moord op
een man die jaren geleden lid was van dezelfde revolutionaire beweging, een
gewapende groepering – het Italië van de jaren 1960 en ’70 kende naast het
studentenprotest vele protestbewegingen die tot een sterke polarisering
leidden. Die andere man had de groep indertijd samengewerkt met justitie in
ruil voor een lichtere straf terwijl zijn groepsleden, onder wie de ik-verteller,
in de gevangenis belandden. Bij een toevallige ontmoeting zou de ik-verteller,
een verwoede wandelaar, wraak genomen hebben. Dat beweert tenminste de
politierechter die hem meermaals ondervraagt, al houdt de ik-verteller zijn
onschuld staande. Hij was getuige van een bergongeluk en belde meteen de
hulpdiensten, maar hulp kon niet meer baten.
Die ondervraging noteert de
ik-verteller in dialoogvorm, in vraag en antwoord, maar die overstijgt al snel
het politionele karakter. Tussen de politierechter en de verdachte ontspint zich
immers een filosofische dialoog over activisme, engagement, principes en taal.
De ik-verteller is het niet eens met de keuzes van de militant die in het
verleden zijn groep verraadde, maar daar hoeft hij hem in het heden niet op af
te rekenen. De ik-verteller gelooft nog altijd in de zaak van toen, maar beseft
dat de wereld rondom hem die heeft losgelaten. Dat verklaart wellicht waarom
hij de bergen opzoekt. Daar kan hij nutteloos zijn en zich focussen op de
natuur door zich te bewegen in een leegte die hij als stilte ervaart. Verder
deconstrueert de ik-verteller het discours van de politierechter die volgens de
ik-verteller taal te slordig geformuleerd is. Taal is een krachtig
expressiemiddel dat je correct moet hanteren. Zo verklaart hij in een van zijn
antwoorden:
‘Omdat
ik van het Italiaans hou, van hoe de woorden iets heel precies kunnen
uitdrukken en ons daarmee houden voor onjuistheden. De taal is een
uitwisselingssysteem, net als geld. De wet bestraft mensen die valse biljetten
drukken, maar laat mensen die verkeerde woorden verspreiden vrij rondlopen. Ik
bescherm de taal die ik gebruik.’
Het is precies met die taal dat Erri De Luca (1950,
Napels), de auteur van deze korte roman, speelt. Terwijl de dialogen tussen de
politierechter en de verdachte ik-verteller heel uitgepuurd zijn, krijgen de
brieven die de ik-verteller aan zijn geliefde richt een heel andere toon. De
ik-verteller geeft uiting aan zijn emoties en is emotioneel expressiever dan
wanneer de geliefden samen zijn. Vanuit zijn isolatiecel schrijft hij zeven
brieven die hij niet verzendt. In die brieven werpt hij overigens ook een licht
op de ondervraging maar ook op hun relatie die lang na de jaren van protest
begon. Daarnaast blijft hij elke expressievorm analyseren.
Onmogelijk werd door een
aantal Italiaanse critici gelabeld als een filosofische politieroman. Dat label
is waarschijnlijk ingegeven door de expliciete verwijzing naar Leonardo Sciascia,
die inderdaad dat type politieromans schreef met telkens een open einde. Ook in
de roman vindt de lezer een expliciete verwijzing naar Sciascia waarin De Luca
het maatschappelijk engagement van de bekende Siciliaanse auteur op treffende
wijze fileert. Dat doet hij in de ondervraging(en) en de brieven gemarkeerd
door een andere lettertype. Daarnaast bevat Onmogelijk nog uit twee
korte fragmenten, verteld vanuit het perspectief van de politierechter en de
ik-verteller. Die vervolledigen de korte roman.
De knappe vertaling van Annemart
Pilon biedt de lezer een uitgelezen kans om zich verder verdiepen in De Luca’s
oeuvre, waarin engagement, discours en de natuur centraal staan. De Luca
schrijft voornamelijk fictie, waarin hij autobiografische elementen verweeft. Ik
kan alleen maar hopen dat er nieuwe vertalingen volgen. De Luca is nu eenmaal een
van de meest aparte en eigenzinnige stemmen van de hedendaagse Italiaanse
literatuur.
Erri
De Luca: Onmogelijk, HetMoet Amsterdam, 2025, 127 p. Vertaling van Impossibile door
Annemart Pilon. ISBN 9789083455938
deze pagina printen of opslaan