Vertaald proza

BOEKEN NR. 7, SEPTEMBER 2025

Raul Brandão: De vissers

door Monica Jansen

De vissers: Sardine, sardine, sardine!

De introductie tot deze klassieker van de Portugese literatuur beperkt zich tot de flapteksten: Raul Brandão (1867-1930), zelf nazaat van vissers in Foz do Douro (bij Porto), werkte op het ministerie van Oorlog en schreef journalistieke stukken. Zijn ‘natuurroman’ De vissers is zijn belangrijkste werk en hij vestigde zich hiermee als een van de meest prominente vertegenwoordigers van het Portugese modernisme. Behalve de vertaling van Adri Boon bevat de uitgave een beknopte woordenlijst van twee pagina’s die voornamelijk eigennamen en munteenheden bevat. De historische zwart-witfoto’s van taferelen van de visserij langs de Portugese kust zijn niet van toelichting voorzien, en lijken op de kaarten die ik zelf aanschafte toen ik eens op vakantie was in Nazaré. De binnenkant van het omslag toont zeer toepasselijk de tekening van een sardine waarvan kop en staart gescheiden zijn door de bladzijden die de epische en tragische geschiedenis bevatten van de overvloed en het uitsterven van deze populaire vissoort.
 
De genreaanduiding ‘roman’ behoeft enige bijstelling, aangezien het in feite om gebundelde notities en herinneringen gaat. In het voorwoord van de auteur vergelijkt deze zijn aantekeningen met ‘schetsen die, net als sommige schilderijtjes en plein air, juist aan kracht winnen als ze niet helemaal voltooid zijn’. Hij spreekt ook van ‘in nostalgie gedrenkte regels’ en van het geluid van de zee in een schelp dat hij altijd met zich meedraagt. Het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van zijn grootvader, die op zee gebleven is.
 
Het modernisme van deze pagina’s is te herkennen in de sociale betrokkenheid bij het lot van de arme vissers, die worden opgelicht door de fiscus en uitgebuit door de kapitalisten van de visindustrie. De auteur merkt op dat de zee vele vissers neemt maar slechts enkelen er rijk van worden. Hij staat ook uitvoerig stil bij de man-vrouwverhoudingen, de vissers spenderen hun krachten op zee, maar eenmaal aan land liggen ze op het strand of verbrassen hun gage in de kroeg. De vrouwen daarentegen leven continu met de angst of man en zonen het zullen redden op de woeste baren, moeten in de tussentijd het gezin draaiende houden, de vissershut op orde brengen, de vis zodra die aan wal is gebracht sorteren en in manden op hun hoofd, als lastdieren, aan de man zien te brengen. Daarnaast bewerken ze ook nog het land. De visser, aldus Brandão, is ‘communistisch’ aangezien de zee er voor iedereen is, maar niet in de zin van politiek georganiseerd of vertegenwoordigd zijn. De visser staat er alleen voor, en ondanks de torenhoge prijzen van de vis, blijft de ‘onbekommerde visser’ arm. Wie geen emplooi meer kan vinden reist verder, naar Afrika of Brazilië. In de visindustrie ziet de schrijver geen heil, integendeel, hij ziet hoe door de overbevissing en de bebouwing alles verpest wordt. Zijn pessimisme in de jaren 1920, en zijn voorspelling dat er ‘over vijftig jaar geen vis meer rondzwemt in de eens zo rijke Portugese wateren’ klinkt nu nog apocalyptischer dan op het moment dat dit werd uitgesproken: ‘Uit de zee je broodwinning halen is één ding – dat is het ambacht van de vissers; de zee uitputten is iets anders – dat is het ambacht van industriëlen’.
 
Maar het modernisme van Brandão is ook impressionistisch en doorwasemd met poëzie en schilderachtigheid. En hierin is het boek ook uiterst romantisch en raakt dicht aan de ervaring van het sublieme. In die zin is er sprake van een ‘natuurroman’ zoals de flaptekst dat vermeldt. De wandeltocht langs de Portugese kust die start in het noordelijke Caminha en eindigt in Sagres en op de uiterste punt van Cabo de São Vicente, wordt voorafgegaan door de evocatie van de geesten in Foz do Douro, de bakermat van de schrijver. ‘Het is pure nostalgie, maar niet alleen nostalgie. Het zit heel diep vanbinnen. Wat ik doe wordt gestuurd door verdwenen handen, ik ben omringd door spoken’ schrijft hij. Deel geworden van de zee en de dood is hij gereed voor de ‘herbeleving’ van een wereld die teloor zal gaan. Hij gaat op pad, noteert nauwkeurig van plaats tot plaats de typen boten, de verschillende netten, de soorten vissen, de hutten (palheiros), de levensomstandigheden en voorzieningen in het bestaan, of beter gezegd het overleven, van de vissers. Met veel inlevingsvermogen beschrijft hij de climaxen van de aankomst van de vissersvloot en de storm op zee als waren dit schilderstukken ‘zo groot dat de details verloren gaan’. In deze passages vol uitroeptekens vangt hij de grote gevoelens van de ‘gepassioneerde drukte’ van de visvangst, het gegil van wie machteloos toekijkt hoe de vissers op zee zich weren tegen de steeds groter wordende monsterlijk hoge golven. De ‘wilde penseelstreken’ van de uitbarstingen van het leven contrasteren met de ingehouden somberte waarmee akte wordt gegeven van het fatale ongeluk:
 
‘De schipper wordt de volgende dag dood aangetroffen op de zandbank [...] zijn arm is omgeklapt zoals je een touw dubbelvouwt. Maar noch de dood noch de zee had het roer uit zijn verkrampte handen kunnen rukken’.
 
Brandão trakteert de lezer op ‘schilderijtjes’ zoals hij aangaf in zijn voorwoord, sterker nog, het lijkt erop dat de schrijver liever een schilder was geweest om met zijn penselen de zee, het licht, het landschap uit te kunnen schilderen als een Turner. Passages als in de notities ‘Zonsondergangen’ laten dit duidelijk zien: ‘Was ik schilder geweest dan zou ik mijn hele leven wijden aan het schilderen van zonsondergangen aan de kust. Ik zou doek na doek maken, steeds weer anders, met nieuwe onverwachte kleurschakeringen. Het is namelijk een buitengewoon schouwspel’. Dit leidt tot intense poëtische impressies waarin licht, kleuren en sferen de boventoon voeren, zoals in deze beschrijving van ‘een eindeloos blauwe weidsheid’ die Brandão ervaart bij de vissersplaats Âncora:
 
‘Ik kan het niet. Hoe graag ik het ook zou willen, ik kan me er gewoon niet van losrukken, mijn hoofd duizelt. [...] uitgerekend vandaag blijft aan de hemel tot heel laat in de avond het goud als van een miniatuurschildering hangen, dat ten slotte in droefenis wegsterft...’.
 
Maar de hoofdrol in deze impressies is toch weggelegd voor de sardine, die alles en iedereen bepaalt, en die de oorzaak is van een ware ‘koorts’. De ode aan de sardine die een lekkernij is voor arm en rijk en frivole gezegdes inspireert zoals de bewering dat vrouwen en sardines klein het appetijtelijkst zijn, verwordt tot symbool van ‘het systeem van vernietiging’ dat Brandão’s bespiegelingen over de teloorgang van de ooit zo vruchtbare Portugese wateren zo tragisch actueel maakt: ‘Het is een koorts. Het zijn bergen zilver [...] Ik heb de indruk dat de zee er vol mee zit, sardine – sardine – sardine. Het komt me tot hier’.
 
De vissers geeft niet alleen een gepassioneerde en goed gedocumenteerde inkijk in een verloren gegane wereld van over elkaar heen buitelende vissen (die van de vertaler veel vernuftigheid vraagt), maar biedt ook prachtige sfeertekeningen van de elementen licht, water en aarde die de zintuigen van de lezer prikkelen en manen tot sereniteit in een wereld die voortijlt naar zijn ondergang.
 
Raul Brandão: De vissers, Oevers, Zaandam 2025, 231 p. ISBN 9789493367296. Vertaling van Os Pescadores door Adri Boon. Distributie De Wolken

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 7, SEPTEMBER 2025

Alfabetisch Afrika

Walter Abish

Apotheose

Andreas Gruber

De vissers

Raul Brandão

Devon

Nils Chr Moe-Repstad

Het geduld van de bloemen

Stefan Brijs

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 7, SEPTEMBER 2025

Van tong tot teen. Ontdek de wereld, begin bij je lijf

Geert-Jan Roebers, Wendy Panders (ill.)

Beesten

Ingvild Bjerkeland

De zee is bijna alles

Marco Kunst, Jeska Verstegen (ill.)

In de hoek

Pieter van den heuvel

Zusje

Janneke Schotveld, Rifka Mels

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri