De
wisselwerking gedicht -- lezer kent een uitdagende extra mogelijkheid. In Hoe
licht vibreert. Schilders langs Leieboorden, de nieuwe bundel van Jo
Gisekin (Gent, 1942), krijgt die mogelijkheid fraai gestalte. Gisekin benut
daarvoor een selectie schilderijen uit de zgn. Latemse scholen. Sint-Martens-Latem,
nabij de Leie en Gent, kende een periode als ‘schildersdorp’. Belangrijke figuratief-modernistische
schilders als Gustave Van de Woestyne, Emile Claus, Hubert Malfait en Roger
Raveel hebben in de vorige eeuw in de streek gewoond en gewerkt. Het zijn
schilders die ‘het moment’ betrappen, maar het niet stil leggen. Het trilt als
het ware na in de beleving van de kijker. Als een dichter vervolgens zo’n ‘Latems’
schilderij als uitgangspunt neemt voor poëzie is het natrillen in taal
essentieel. Domweg een beschrijving van wat er te zien is, levert geen
poëtische resonantie op.
Hoe licht vibreert lost de
belofte van de titel zeker in. Door Gisekins analyserende blik en haar talent
voor plastische en ‘gekleurde’ taal ontstaat er spontaan een beweeglijke wisselwerking
die prettig ontaardt in een samenzwering van schilders, een dichter en een lezer.
Bij elk gedicht is het schilderij dat aanleiding gaf afgebeeld. De variatie in
beeld- en taalindrukken is bijzonder en intens. Alles is vrijwel tegelijk
mogelijk: het ‘voelen’ van taal, het lezen van een schilderij en het opgaan in het
moment. Zo is daar het portret van Charlotte Du Faux, de echtgenote van Emile
Claus.
‘Ze
kijkt haar ogen uit de blik op zondagochtend
ze leest hoe bloot de
dag ontspint het licht zijn
gouden vezels smijt
contour van neus en kin schuin
afgesneden de
hand ternauwernood tot steun
waarop ze wacht is weggebleven
tot die ritseling
precies omschreven het hoofd te binnen schiet
geluk ontstaat
benoem het niet
[…]’
We
zien een jonge vrouw met opgestoken haar en profil in diffuus licht. Ze zit aan
tafel
en kijkt voor zich uit alsof ze in een onbestemde verte
staart. Een haar-dunne rand licht volgt gedeeltelijk de contouren van gezicht
en schouder. Die subtiele verstoring van het schemerachtige roept iets van een
vraag op. Is hier sprake van een intens vredig moment of is het juist anders.
Gisekin slaat het moment niet dood. Ze raakt in haar gedicht precies de ruimte
tussen onzekerheid en zekerheid.
Waar het licht in een aantal van de gekozen schilderijen
een soevereine hoofdrol speelt, met name in de schilderijen van Emile Claus,
heeft het in andere werken meer een hulpfunctie. In Zondag, een
schilderij uit 1924 van Frits Van den Berghe, wordt een curieus spel met licht
en donker gespeeld. De clerus, in de vorm van drie plechtstatig vormgegeven
pastoors, en de deftige bewoners van een dorp verzinken aan de oever van de
Leie bijna in schaduw terwijl een jongen en een jongedame in een bootje helder
aangelicht voorbij varen. Een scène met theaterlicht die veel broeierigs doet
vermoeden. Gisekin wakkert dat vermoeden subtiel aan.
‘Tijd is
zaligheid
de Leieoever oog in oog met
religieus vertier. Drie-eenheid aan
elkaar geklit
ziet psalmen wuiven wolkenwaarts
een ongekend
verschiet binnen tastbereik
bootjevaren met amoureuze rituelen waar water
heilzaam
is en sporen wist van gluiperig fatsoen
plechtstatig kiest de dorpeling
sacrale paden
vluchtstrook voor ontspoorde fantasieën
[…]’
Jo Gisekin belijdt
haar liefde voor een belangrijk hoofdstuk in de Vlaamse schilderkunst in
glansrijke en vibrerende poëzie. De bundel is bovendien mooi vormgegeven.
Jo Gisekin:
Hoe licht vibreert, PoëzieCentrum, Gent 2025, 60 p. ISBN 9789056553326
deze pagina printen of opslaan