Amerikaanse literatuur

Onanie met rauwe lever: De onvolwassen volwassenheid van Philip Roth

door Kris van Zeghbroeck

De Israëlische schrijver Aharon Appelfeld stelde in een New Yorkse lezing dat het begrip ‘Joodse literatuur’ onverbrekelijk verbonden is met de Jiddische cultuur uit Oost-Europa waaruit die voortkomt. Een lijn die na de diaspora uitgestorven zou zijn met I.B. Singer (1904-1991) in New York en S.Y. Agnon (1888-1970) in Israël. Zijn besluit is dan ook dat er sindsdien nog wel schrijvers bestaan die Joods zijn, maar dat er zeker geen Joodse schrijvers meer zijn.

Naoorlogse critici als Irving Howe verdedigden de stelling dat de Joods-Amerikaanse literatuur aan het doodbloeden was met het wegvallen van de immigratie-ervaringen uit de eerste hand. De ‘Amerikanisering’ (i.e. secularisering en assimilatie) maakte dat de Joden steeds meer opgingen in het brede veld van de Amerikaanse samenleving.

Paradoxaal genoeg is de belangrijkste Joods-Amerikaanse literatuur opgekomen na de Tweede Wereldoorlog toen het assimilatieproces versneld werd. Volgens Howe heeft dat te maken met het feit dat “een subcultuur zijn stem en passie vindt net op het moment dat hij dreigt ten onder te gaan”. De vraag blijft of het verdwijnen van de Joodse migrantencultuur ook de teloorgang van de Joods-Amerikaanse literatuur moet betekenen?

Irving Howe (1920-1993) kon zich nog terugvinden in het genie van tijdgenoten als Bernard Malamud (1914-1986) en Saul Bellow (1915-2005), die net zoals hij het Joods-zijn van hun Jiddische thuis uit in het merg van hun botten hadden. Maar het was vooral een instinctieve kennis: Bellow en Malamud wisten relatief weinig over het Judaïsme en hun streven naar een mainstream Amerikaanse literatuur maakte dat ze zich in hun fictie loswerkten van hun Joodse achtergrond.

Dat gaf hun een literaire vrijheid die mee aan de basis lag van hun meesterschap binnen een generatie Joods-Amerikaanse schrijvers die een sterke stempel drukte op de Amerikaanse literatuur. Deze generatie mag dan een seculiere afstand genomen hebben van het Joodse gedachtegoed, ze beschouwden de traditionele, morele last van het Joods-zijn als de essentie van het mens-zijn, de condition humaine.

Vandaar dat Howe niet bepaald gelukkig was met de richting waarin Philip Roth evolueerde na de publicatie van de door Howe geprezen verhalenbundel Goodbye Columbus (1959) en de ‘respectabele’ eerste romans Letting go (1962) en When she was good (1967). Wat voor de generatie vóór Roth voor de essentie van het mens-zijn stond, werd voor Roth zelf, die aan de andere kant van de generatiekloof stond, een bron van “neurose, boosheid en zwarte, pijnlijke komedie”.

Met Portnoy’s complaint (1969) als cultisch orgelpunt, schepte Roth er genoegen in om zich plots als een onvolwassen immoralist te profileren. In 1972 lanceerde Howe een intussen beruchte aanval met het essay ‘Philip Roth reconsidered’ (‘Commentary’, 1972, nr. 6), waarin hij Roth een schrijver zonder cultuur noemt, die zijn verbeelding niet meer kan voeden aan de Joodse cultuur waarvan hij zich losgerukt heeft.

Roth, die in een persoonlijk gevecht met zijn Joodse leefwereld verwikkeld was, was erg gekrenkt door Howes kritiek, wat culmineerde in The anatomy lesson, waarin Howe mag opdraven als “hypocriet, verwaande moralist en pornograaf”. Dankzij Portnoy’s complaint werd Roth naar eigen zeggen net zo bekend als Rice Krispies: “Rice Krispies zijn de ontbijtgranen die ‘snap-crackle-pop’ doen; Philip Roth is de Jood die met een stuk lever masturbeert en er een miljoen dollar aan verdient” (een culinaire scène uit het toen ophefmakende boek).

In grote lijnen volgt Morris Dickstein de bovenstaande redenering in het essay ‘The complex fate of the Jewish-American writer’ (‘The Nation’, 22.10.2001) om een aantal stadia te onderscheiden in de ontwikkeling van de Joods-Amerikaanse literatuur: de onmogelijkheid van de migranten om de biografische ervaringen te transcenderen, de naoorlogse opkomst van een Joods-Amerikaanse literatuur met een eigen stem, de rebellie tegen de morele dwang van het Joods-zijn verpersoonlijkt in de figuur van Philip Roth, en Roths uiteindelijke terugkeer naar de Joodse traditie met de roman The ghost writer. Een terugkeer die voor Dickstein bepalend is voor een nieuwe periode binnen de Joods-Amerikaanse literatuur, die tot vandaag zijn invloed laat gelden. Daarmee wordt Philip Roth onvermijdelijk op een voetstuk geplaatst naast zijn literaire vaders Bernard Malamud en Saul Bellow, die in Roths spel van biografie en fictie als personages optreden onder de namen van resp. E.I. Lonoff en Felix Abravanel (hoewel beide gekruid zijn met kenmerken van andere Joods-Amerikaanse schrijvers, met inbegrip van Roth zelf) in relatie tot zijn eigen alter ego, Nathan Zuckermann. Die zag het licht als een fictioneel schrijverspersonage van het eveneens fictionele schrijverspersonage Peter Tarnopol in Philip Roths roman My life as a man (1974). In die zin is Zuckerman oorspronkelijk geen alter ego, maar een ‘alter alter ego’ van Roth. Ondanks die extra afstand delen ze een groot aantal biografische eigenschappen: beiden zijn geboren in 1933 en afkomstig van Newark (New Jersey) uit seculiere Joodse familie met wortels in Centraal-Europa, ze deelden dezelfde literaire invloeden en scoorden in 1969 met een ophefmakende bestseller onder de respectieve titels Portnoy’s complaint en ‘Carnovsky’ etc. Voldoende overeenkomsten opdat sommige lezers Zuckerman als een biografische figuur zien, tot de incontinentie, impotentie en prostaatkanker in Exit ghost toe. Biografische kenmerken mogen dan een uitgangspunt zijn “maar tegen de tijd dat je dit materiaal door de vleesmolen gehaald hebt, komt het eruit als een vreemdsoortige hamburger, die jij niet bent. Ik ben geen hamburger”, aldus Roth. De Zuckerman-boeken ontwikkelden zich organisch aangezien Roth ze naar eigen zeggen nooit vooraf als een reeks gepland had: elk individueel boek was in principe een eindpunt op zich. Het uitgebreide oeuvre van Philip Roth laat zich vanuit verschillende invalshoeken in evenzoveel categorieën indelen. Vandaar dat het handig is om in de Engelstalige editie van Exit ghost een opdeling te vinden die de zegen van de auteur kreeg. Hoewel Zuckerman nog in andere boeken figureert, worden negen boeken onder de noemer ‘Zuckerman Books’ weerhouden. Ze omvatten de ‘Zuckerman Bound’-trilogie The ghost writer (1979), Zuckerman unbound (1981) en The anatomy lesson (1983) samen met de epiloog The Prague orgy (1985); de spilroman The counterlife (1987); de historische ‘American’-trilogie American pastoral (1997), I married a communist (1998) en The human stain (2000); en tot slot het pas verschenen sluitstuk Exit ghost (2007 — vert. Exit geest), waarmee Roth naar eigen zeggen Zuckerman finaal ten grave draagt.
Spokende geesten beheersen het laatste deel van Roths ‘Zuckerman’-cyclus, dat zijn titel, Exit ghost ontleent aan een toneelaanwijzing uit Hamlet of Macbeth. De voor prostaatkanker behandelde Zuckerman (intussen 71 jaar oud), na elf jaar afwezigheid terug in New York, dwaalt zelf als een uit de dood opgestane geest door de stad en wordt daarbij geconfronteerd met geesten uit zijn verleden. De intussen incontinente Zuckerman leefde al die tijd als een kluizenaar op een berg in New England, volledig opgaand in zijn werk als schrijver, terwijl de ontwikkelingen in de Verenigde Staten na 9/11 aan hem voorbijgingen. Hij is terug in de stad van zijn jongere ‘ik’, waar hij hoopt zijn vitaliteit (i.e. controle over de blaas) te hervinden dankzij een medische ingreep. Roth doet een huizenruil met een jong koppel, waarvan de vrouw seksuele gevoelens bij hem losmaakt die schil in contrast staan met zijn onoverkomelijke impotentie. Het tastbare verleden achterhaalt Zuckerman in de figuur van Richard Kliman, de biograaf van zijn overleden leermeester E.I. Lonoff, die als een literair roofdier Lonoffs ‘geheime geschiedenis’ tracht te achterhalen. Of in het personage van Amy Bellette, de intussen onder ouderdom en ziekte gebukt gaande vriendin en muze van Lonoff. Wijlen Lonnof en Bellette (die zichzelf ziet als Anne Frank) figureerden prominent in The ghost writer, het eerste boek van de ‘Zuckerman’-cyclus, zodat de slang hier zichzelf in de staart bijt en de geest van het eerste boek ook in het laatste komt spoken. Zuckerman wil het koste wat het kost de verfoeilijke ambities van de biograaf dwarsbomen, maar vermag weinig, zelf met één been in het hiernamaals staand, “riekend naar de dood”. Na Everyman (2006) weer een onvermijdelijke verwijzing naar de sterfelijkheid van de bijna 75-jarige Philip Roth. Het gebruik van zijn biografisch gemodelleerd alter ego laat zich echter duiden door Roths metafictionele exploratie van de relatie tussen de schrijver en zijn werk. In een interview met Hermione Lee verklaart hij zijn manier van schrijven als volgt: “Making fake biography, false history, concocting a half-imaginary existence out of the actual drama of my life is my life. There has to be some pleasure in this job, and that’s it. To go around in disguise. To act a character. To pretend. The sly and cunning masquerade.” M.a.w., wie Roths werk als autobiografisch bestempelt, gaat voorbij aan de creativiteit waarmee hij de lezer ervan overtuigt dat zijn boeken autobiografisch zijn.
Naast Portnoy staat ook Zuckerman in belangrijke mate voor Roths rebellie tegen de morele dwang van het dwingende Joodse mens-zijn. Daarbij speelt hij met grove uitspraken als tegengif voor “the anti-humanity that calls itself nice”. De waarheid kwetst, en Roth is de grootmeester van het schofferen. Zuckerman verklaart dan ook in The anatomy lesson: “I don’t care [if] my kid grows up wearing pantyhose as long as he doesn’t turn out nice [...] another frightened soul tamed by inhibition.” Een principiële, zelfs in zekere zin morele stellingname, die brandhout maakt van de moraal van Irving Howes generatie en de weg effende voor de rebelse manier van schrijven die bij de jongste generatie Joods-Amerikaanse schrijvers doorzindert. In zijn studie Philip Roth’s rude truth: the art of immaturity vertrekt Ross Posnock van Emersons uitspraak “I [...] ought to speak the rude truth” om de basishouding van Roths fictie (“the pursuit of the unseriousness”) een plaats te geven binnen enerzijds het bredere kader van de Amerikaanse literatuur (Emerson, Melville, Henry James) en anderzijds “de laat 20e-eeuwse Oost-Europese literatuur die een reactie vormde op het totalitarisme”. Cruciaal hierbij was Roths werk als samensteller van de reeks ‘Writers from the other Europe’ voor Penguin, waarmee hij de carrière van een aantal Oost-Europese schrijvers als Milan Kundera in het Westen hielp lanceren. Niet alleen legde Roth vele contacten binnen de slavische schrijversgemeenschap, hij werd tevens met zijn neus gedrukt op de serieuze morele aspecten (van de Holocaust tot het Russische totalitarisme) die hand in hand gingen met vormelijke vernieuwing en absurdistische invalshoeken. Waar Roth daarvoor vnl. Portnoy’s complaint imiteerde, is hij met The ghost writer begonnen aan zijn zgn. thuiskomst: Roths vete met de Joodse gemeenschap blijft bestaan, maar hij begint gaandeweg zijn werk uit te diepen met politieke en historische dimensies, waarmee zijn oeuvre een Joodse invalshoek kreeg en een sterke invloed uitoefende op de opkomende Joods-Amerikaanse literatuur: “every facet of Roth’s later work has its parallel in other writers who have emerged in the last [25] years: the more explicit and informed Jewishness, the wider historical framework, the play with metafiction or magic realism, and the more intense literariness”. Zonder de botte immorele onvolwassenheid van zijn oeuvre gaandeweg te verfijnen binnen een referentiekader van politieke en historische moraliteit, was het volwassen meesterschap van Roth in bv. zijn ‘American’-trilogie of The plot against America geen feit maar fictie. Of hoe Roth evolueerde van onanie met rauwe lever tot een liefhebber van de betere Italiaanse keuken die hij regelmatig frequenteert.
Wie naast de studie van Ross Posnock ook een breder palet van Roths literair kunnen wil proeven, kan mee aanzitten met redacteur Timothy Parrish aan het pas opgediende banket The Cambridge companion to Philip Roth. Een uitgelezen menu van elf essays van evenveel auteurs over uiteenlopende aspecten van Roths oeuvre, gaande van de relatie tussen Roth en de Holocaust, Israël, gender of etnische identiteit tot een inzoomen op Roths ‘Zuckerman Bound‘-trilogie, ‘American’-trilogie of zijn autobiografische geschriften. Een panoramische kijk die toelaat om het oeuvre van Roth tot The plot against America te savoureren. Op academische bespiegelingen voor een breder publiek over de later verschenen Everyman en Exit ghost blijft het nog wel even wachten. Posnock zelf focust in een paar hoofdstukken van Philip Roth’s rude truth vooral op werken als The counterlife en The human stain om de thematiek van ‘the art of immaturity’ in de diepte uit te werken. Daarnaast wordt er in het slothoofdstuk ‘The two Philips’ een parallel getrokken tussen Philip Roth en zijn vriend de schilder Philip Guston (1913-1980), die ook door een plotse stijlverandering de critici tegen hem in het harnas joeg. Een voorbeeld van zijn zgn. ‘onvolwassen’ werk (na het afzweren van zijn bejubelde, abstracte formalisme), ‘Painting, smoking, eating’ uit 1973 (zie ill.), siert de cover van Posnocks baanbrekende studie.

Philip Roth: Alleman, De Bezige Bij Amsterdam, 2007, 208 p. , € 10. ISBN 9789023425847. Vert. van: Everyman door Ko Kooman. Distributie: WPG Uitgevers
Philip Roth: Het complot tegen Amerika : roman, De Bezige Bij Amsterdam, 2007, 429 p. ,
€ 12,5. ISBN 9789023426431. Vert. van: The plot against America door Ko Kooman. Distributie: WPG Uitgevers
Philip Roth: Exit geest, De Bezige Bij Amsterdam, 2007, 285 p., € 18,5. ISBN 9789023426318
Vert. van: Exit ghost door Ko Kooman. Distr.: WPG Uitgevers
Philip Roth: Exit ghost, Jonatahan Cape London, 2007, 292 p., € 25,95. ISBN 9780224081733
Distributie: Nilsson & Lamm
Ross Posnock: Philip Roth’s rude truth, Princeton University Press Oxford, 2006, 301 p.,
£ 17,95. ISBN 9780691116044. Distr.: John Wiley & Sons Ltd
Timothy Parrish (ed.): The Cambridge companion to Philip Roth, Cambridge University Press Cambridge, 2007, 179 p., £ 17,99. ISBN 9780521682930.

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2007

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri