Albert Camus heeft met zijn roman L’étranger (De vreemdeling) een even onaangedaan als indringend beeld geschetst van de
zinloosheid van het bestaan, zoals die in de persoon van de sociale outcast,
Meursault, tot uiting komt. Een vreemdeling in ons midden die, noch door het
overlijden van zijn moeder, noch door zijn eigen veroordeling tot de doodstraf,
wordt aangegrepen. Een veroordeling ingevolge de zinloze moord op een
toevallige passant op het strand van Algiers. Een Arabier, die hij, na een
voorafgaandelijk handgemeen, met vijf kogels had afgemaakt.
In de debuutroman van Kamel
Daoud , Meursault, contre-enquête, vertaald
als Moussa of de dood van een Arabier, krijgt
de Arabier een naam en een verleden : de naam Moussa en een broer, Hoessein,
die hem in een lange monoloog tot leven brengt, totdat dit door een kogel
brutaal wordt afgebroken. Een stem ook, van Hoessein, die niet alleen het
verhaal van zijn broer, maar ook het zijne vertelt aan een toevallige klant in
een kroeg, net zoals we in La Chute, (De val)de laatste roman van Camus, het
verhaal van Clarence aanhoren, die een meisje heeft laten verdrinken in de
Seine; een bekentenis afgelegd in een kroeg in Amsterdam en een verklaring van
onmacht, om wat hij heeft nagelaten te doen: haar, en meteen zijn eigen
vrijheid redden.
Beide romans van Camus, de
eerste en de laatste, vinden hun neerslag in Moussa of de dood van een Arabier, het even onbekende als
onbeduidende slachtoffer uit De
vreemdeling, waarvan men zelfs het lijk nooit heeft teruggevonden. ‘Grote
god, hoe kun je iemand vermoorden en hem dan ook nog zijn dood afnemen ? Die
kogel heeft toch mijn broer geraakt, niet hem ! Moussa, niet Meursault – nou
dan?’ De Arabier, Moussa, die hier dan toch een menselijke gestalte krijgt
aangemeten, maar door een broer die zich, op zijn beurt, zal gaan gedragen als
Meursault en een al even zinloze, een zich van hemzelf vervreemdende moord op
een vluchtende Fransman pleegt. (‘Daar zat hij, in de val tussen twee verhalen
en een stel muren, met als enige uitweg mijn eigen verhaal, waarin hij volkomen
kansloos was.’) Hoessein zal net als Clarence uit De val, zijn vrijheid (en verantwoordelijkheid) offeren op het
altaar van de zinloosheid van het bestaan. Zijn verhaal zal net als dat van De vreemdeling ‘geschreven zijn door een
lijk, niet door een schrijver’.
De wijze waarop Daoud in deze, uit meerdere lagen bestaande
roman, feiten en fictie, verbeelding en realiteit tot een onverbreekbaar geheel
kneedt, is indrukwekkend. De realiteit zou hem overigens snel achterhalen,
eerst door zijn uiterst kritische visie op de onafhankelijkheidsstrijd en de
politieke en maatschappelijke ontwikkelingen sindsdien in Algerije, maar zeker
door zijn uithaal naar het geloof en naar God (‘Er is niemand hier! Er is nooit
iemand geweest! De moskee is leeg! Het is hier leeg!’) wat hem meteen een fatwa
opleverde. Dat alles plaatst deze intens en met passie geschreven roman niet
tegenover Camus, zoals men soms lijkt te denken, maar wel pal naast de
schrijver van L’étranger die ons immers ook L’Homme révolté (De mens in
opstand) schonk.
Amsterdam : Ambo
/Anthos, 2015, 149 p.
Oorspr. titel: Meursault, contre-enquête, vertaling: Manik Sarkar. ISBN
9789026332890
deze pagina printen of opslaan