Het geheim van onsterfelijkheid, het omvangrijke debuut van de Noorse journalist Gabi Gleichmann, is een kroniek van de Jodenvervolgingen in Europa. De verwachtingen waren hooggespannen, getuige menig Noors cultuurkatern. Interessant is hoe de roman in een van die katernen ‘on-Noors’ genoemd wordt, vooral omdat de handeling zich overal behalve in Noorwegen afspeelt. Gleichmann situeert zijn personages namelijk op het Iberisch schiereiland, in het zeventiende-eeuwse Amsterdam, in de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, de goelag en het Boedapest van vlak voor en na de Tweede Wereldoorlog. Van buitenaf bekeken lijkt Gleichmann echter net wel geïnspireerd door auteurs die in ons taalgebied Scandinavisch overkomen, zeker na de overvloed aan literatuur die ons de laatste jaren uit die hoek van Europa heeft bereikt. Gleichmann vermengt met zichtbaar plezier elementen uit de triviale literatuur met historische feiten, een werkwijze die verkoopt in Scandinavië. Zijn vertelstijl doet denken aan die van de Zweed Carl-Johan Wallgren (De dwerg in het bordeel, Kunzelmann en Kunzelmann), maar indirect ook aan fabels van Kerstin Ekman (De dwaas) of zelfs aan Arto Paasilinna, in wiens moderne sprookjes een realistisch kader vaak als uitvlucht dient voor absurde of toch op zijn minst erg gefantaseerde verwikkelingen.
De verteller, Ari Spinoza, ligt op sterven. Hij voelt zich verplicht om ons het geheim van zijn geslacht te onthullen. Zijn allereerste voorvader, Baruch Spinoza, was de lijfarts van een twaalfde-eeuwse Portugese koning, en bezat magische krachten die hem in staat stelden een elixir tegen de dood te brouwen. Een nazaat van Baruch, Salman, zal het elixir als eerste opdrinken om de Spaanse Inquisitie door te komen. Pas op zijn 350ste geeft hij aan de filosoof Benjamin Spinoza te kennen dat hij genoeg geleefd heeft. Benjamin Spinoza stelt een werk van duizend-en-een bladzijden samen dat het geheim van de onsterfelijkheid ontsluiert en lezers met zin voor mystiek de structuur van het hele universum blootlegt. Het werk, het kostbaarste erfstuk van het geslacht Spinoza, belandt in de handen van Voltaire en wordt een fetisj voor Adolf Hitler, die meent het Jodendom er de doodsteek mee te kunnen geven als hij het zelf in zijn bezit krijgt. Ongeveer iedere generatie van het geslacht Spinoza speelt op een bepaald moment een cruciale rol in de Europese geschiedenis. Er is een Spinoza die de basis heeft gelegd van de Franse revolutie en er is een die Einstein een eeuw of wat voor was. Meestal treden er telkens twee broers Spinoza in het voetlicht, van wie er minstens één het onmogelijke bereikt vlak voor het noodlot toeslaat. De Spinoza die door keizer Frans Jozef tot minister van Financiën aangesteld wordt, krijgt bijvoorbeeld op de dag van zijn benoeming een kroonluchter op het hoofd. Het is natuurlijk in de eerste plaats de verteller zelf die zich haast te verzuchten dat van al die Spinoza’s helaas niets meer terug te vinden is in de geschiedenisboeken.
Het is onmogelijk om hier in meer dan wat grote lijnen de personengalerij weer te geven waar Ari Spinoza met ons door wandelt. Het is bovendien ook niet nodig. Niet alleen gaat het om heel veel personages, ze lijken allemaal op elkaar en de kennismaking met iedere nieuwe telg blijft erg oppervlakkig. De zeldzame keren dat de verteller er de tijd voor neemt, stelt hij ons wel een interessant personage voor, zoals oudoom Fernando. Jarenlang weet hij zijn twee achterneefjes Ari en Sasha te onderhouden met de lotgevallen van de Spinoza’s. Fernando zat in Dachau én in een Siberisch werkkamp, en was een prominent lid van de communistische partij van Hongarije. Hij was ooit van plan met Ari’s grootmoeder te trouwen, maar kwam net iets te laat terug van de Eerste Wereldoorlog. Wanneer de focus even van de middeleeuwse Spinoza’s naar de oudoom verschuift, krijgt de lezer de indruk dat Gleichmann een geniale zet voor ons in petto heeft: de hele kroniek is maar bluf, Fernando zit al die brandstapels en verboden liefdes gewoon aan de keukentafel te verzinnen. Maar ook het verhaal van de oudoom stokt te snel in Ari’s mallemolen. Sterker nog, het meest intrigerende personage van de roman verdwijnt op de achtergrond, ook al is hij de grootste inspiratiebron van de verteller.
Gleichmanns debuut roept een paar ernstige bedenkingen op. Ten eerste vraagt de ploeterende lezer zich af welke redacteur zo weinig wou snoeien in een tekst waarin zo ontzettend veel herhaald wordt. Het grootste mankement van de kroniek is niet zozeer de lengte, als wel het gebrek aan variatie in intriges die hoofdstukken rekken of passages overbodig maken. Het is niet duidelijk waarom telkens weer benadrukt moet worden dat het geslacht Spinoza in al zijn uitzonderlijkheid de geschiedenis mee vorm heeft gegeven, en van generatie op generatie dat grote geheim met zich meedraagt. Ten tweede maakt de auteur er ook op stilistisch vlak een rommeltje van. In het slechtste geval schrijft hij erg schools, in het beste zonder bombarie, maar sprankelen doet het allemaal nooit. Waagt hij zich eens aan een vergelijking, dan blijft het bij gortdroge metaforen als: ‘Nadat hij de uitgaven en inkomsten van het landgoed had berekend met dezelfde hardnekkige nauwkeurigheid als waarmee een Zwitserse horlogemaker zijn beste horloges in elkaar zet, sloot hij een ingewikkelde overeenkomst af met Salomon Rothschild.’ Of de eveneens te vaak herhaalde bekentenis van Ari over zijn onkunde als verteller een kunstgreep is van Gleichmann om zijn jongensromansproza goed te praten, blijft nog maar de vraag. Gleichmann heeft zich duidelijk op zijn kroniek geconcentreerd en heeft de stem van een historicus, die met veel plezier de petite histoire gebruikt om de geschiedenis van de wereld te schrijven. De hoeveelheid anekdotes is overdonderend, en Gleichmann koppelt ze erg geoefend aan het historisch kader. Helaas versterkt dit vooral de indruk dat we bij een geschiedenis die nooit heeft plaatsgevonden de leesinspanning moeten verrichten die een non-fictiewerk meestal vereist.
Toch is dit debuut lang niet slecht. Gleichmann is best in staat om stevige karaktertrekken neer te pennen, en is op zijn sterkst als hij bij het leven en lot van Ari’s grootouders en overgrootouders is aanbeland. Galicië, Boedapest en Wenen worden als decor met meer zorg voor detail ingekleed dan het Andalusië uit het begin van de roman. Het laatste deel van de familiekroniek contrasteert zo op een positieve manier met de biografieën van de stamvaderen, die vooral doen denken aan flauwe bewerkingen van de sprookjes van Duizend-en-een-nacht. Het helpt ook om Het geheim van onsterfelijkheid te zien als een parabel over het antisemitisme in Europa. De Jood in het verhaal van Gleichmann (zelf een Jood met Hongaarse roots) moet uitblinken om zijn hachje te redden, en wekt daarmee dodelijk veel jaloezie op in zijn omgeving. Alle aspecten van de Europese Jodenhaat passeren de revue: van het christelijk anti-judaïsme tegenover het volk dat Christus aan het kruis heeft gebracht, tot de pogroms van de Reconquista, de zaak Dreyfus, en de vernietigingskampen. Het is die rode draad die uiteindelijk de roman weet te redden.
Het blijft onduidelijk wat Gleichmann ons met dit boek wil zeggen. Voor een fantastisch verhaal is het historisch net iets te verankerd, voor een echte kroniek veel te fantastisch. Het ironische is dat door de vele kunstgrepen die de auteur toepast om zijn verhaal te spekken, hij net de aandacht afwendt van de sterke kanten van zijn schrijverschap. Gleichmann heeft wel degelijk de gave een plot uit te werken die even briljant is als eenvoudig, maar lijkt er zelf meer van overtuigd dat hij zijn publiek moet onderhouden met spetters en vonken. Een man die vermomd als straatwerker doet alsof hij voor een chique kledingzaak een openbaar urinoir komt installeren en daar munt uit slaat, dat is pas een anekdote die blijft hangen. Misschien doet Gleichmann er dus goed aan zijn boek nog eens na te lezen op eigen vondsten ter voorbereiding van zijn volgende on-Noorse roman.
Gabi Gleichmann, Het geheim van onsterfelijkheid, De Geus Breda, 2013, 637 p., ill. € 25. ISBN 9789044525847. Vert. van: Udødelighetens elixir door Paula Stevens
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2013
deze pagina printen of opslaan