Non-fictie

Wim Hazeu: Marten Toonder

door Jen de Groeve

Marten Toonder (1912-2005) heeft met de onsterfelijke figuren Heer Bommel en Tom Poes het Nederlandse stripverhaal naar een nooit gezien niveau gebracht. Hij is door onder meer Jan Wolkers, Gerard Reve en Kees Fens genoemd als kandidaat voor de P.C. Hooft-Prijs, maar heeft hem nooit gekregen. Toonder heeft ook nooit een plek verworven in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen. Daar was hij blijkbaar toch te veel stripauteur voor — zo heeft hij zichzelf overigens altijd gezien. Wim Hazeu heeft na onder meer Achterberg, Slauerhoff en Vestdijk een biografie aan hem gewijd. Het rijtje literatoren dat Toonder nu vervoegt, mag alvast een licht werpen op zijn literaire status.

Wie Toonders autobiografie van meer dan duizend bladzijden (De Bezige Bij 1992-1998) gelezen heeft, kan zich de vraag stellen wat je nog van de kunstenaar en mens te weten kunt komen wat al niet uit zijn literair werk is gebleken. Bij Toonder gaan immers — ook in zijn levensverhaal — feit en fictie onveranderlijk een artistieke alliantie aan. Of met zijn woorden: ‘er is niets zo vervelend als een autobiografie […], als je daar geen fictie van maakt is het niks.’ Hazeu doorloopt het grootste deel van zijn leven meticuleus van jaar tot jaar en bestrijkt ook de periodes waar Toonder zelf niet over geschreven heeft (1965-1994 en 1996-2005). Zeer somber van toon zijn Toonders laatste levensjaren, waarin hij snakte naar het einde.

De eerste hoofdstukken, van de kindertijd tot en met de eerste oorlogsjaren, brengen ten opzichte van de autobiografie wel aanvullende feiten, maar ze werpen geen ander licht op wat je in het persoonlijke levensverhaal kunt lezen: over de verre vreemde vader op de lange vaart, een afstandelijke, op efficiëntie gerichte moeder, de broers, Marten en Jan Gerhard, die zich verliezen in hun fantasieën. Het was best een eenzaam leven, waarin Marten geen indruk kon maken op zijn leraren met al zijn verzinsels, waarin er geen tijd was om persoonlijke relaties aan te knopen, want moeder Toonder hield van verhuizen. Had Marten — buiten Jan Gerhard, die hij als zijn beste beschouwde — geen vrienden, hij had wel Phiny Dick, zijn jeugdliefde en eerste vrouw. Zij zal tot het einde van haar leven zijn baken, zijn belangrijkste criticus en artistieke stimulans zijn.

Hazeu expliciteert het gevoel dat je ook in Toonders eigen verhaal meekrijgt over de persoon, ‘met zijn aspergersyndroomachtige onvermogen om zich in vrouw en kinderen te verplaatsen.’ Hij was een eenling, die zich beschermd wist binnen de ‘Toonder-clan’, die bestond uit hemzelf, zijn vader, zijn vrouw en zijn broer. Met kinderen, zelfs zijn eigen kinderen, kon Toonder niet goed om — ‘verder dan een moeilijke handdruk is het tussen Marten en Eiso [zijn zoon] nooit gekomen’. Verderop zal Hazeu nog doorgaan op die moeilijke vader-zoonrelatie, iets waar de naar binnen gerichte Toonder zelf niet over schreef. Zijn werk was zijn hele wereld. Dat Toonder desondanks hoegenaamd niet wereldvreemd was, blijkt uit zijn Bommel-strips, waarin politieke en maatschappelijke evoluties in een universeel perspectief, en een sterk psychologisch inzicht mee voor de grote kracht zorgen.

Hazeu heeft in de autobiografie onjuistheden vastgesteld die niet verklaarbaar waren door Toonders behoefte om feit en fictie te mengen met het oog op een literair verhaal. Een delicate periode wat feitelijkheid en waarheid aangaat, is de Tweede Wereldoorlog. En Hazeu is streng. Toonder zelf heeft die periode uitgebreid beschreven. Het zijn de jaren waarin hij de Toonder-studio’s heeft opgericht en hij ongestoord door de bemoeienissen van de bezetter moest kunnen werken. Hij vertelde ook onomwonden dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die hij had (hij publiceerde in de Duitsgezinde krant De Telegraaf, was ingeschreven bij de Nederlandsche Kultuurkamer, geleid door een antisemiet, en het nationaalsocialistische Verbond van Nederlandsche Journalisten). Hazeu stelt dat Toonder weliswaar nooit heeft gecollaboreerd, maar hij verwijt hem wel naïviteit en vooral passiviteit. Hij stelde vast dat Toonder pas in 1944 actief werd in het verzet, Toonder zelf situeerde het begin van zijn verzetsacties een jaar eerder. Het belang van de Toonder-studio’s, voor veel kunstenaars een toevluchtsoord, zet Toonder zelf in de verf, Hazeu onderstreept ook zijn afstandelijkheid inzake de jodenvervolging.

Feiten staaft Hazeu met documenten, ‘waarheid’ is in deze natuurlijk een veel moeilijker begrip. Bij een in de autobiografie beschreven passage over een zakenreis, waar Toonders trein in de buurt van Dresden een mensentransport passeert, typeert Hazeu diens observatie van een mensenhand die krampachtig door een gat in de wand van de wagon reikt, als uitermate afstandelijk en onwezenlijk. Zelf heb ik die passage als een emotioneel ingehouden relaas gelezen van een schokkende ervaring die, zo schreef Toonder, ‘een leven lang in het geheugen kan blijven spoken’. De interpretatie van een literaire passage wordt uiteraard ook gestuurd door de context waarin je ze leest. Hazeu komt — hoe zou het anders kunnen — tot een gedeeltelijk ander beeld dan wat je uit de autobiografische teksten alleen afleidt.

Hazeu vindt ook dat Toonder geen goede vader was. Hij wilde wel, maar kon het niet. En naast het feit dat Toonder van zeer groot belang is geweest voor zowat iedere jonge tekenaar uit die tijd, aan wie hij de kansen gaf om te groeien in het vak, haalt Hazeu ook de vele medewerkers aan het Toonder-oeuvre naar voren, die de schepper ervan bij voorkeur onvermeld liet. Zo worden er nog wel een paar accenten gelegd, die hier en daar een schaduwkant van de auteur zichtbaar maken. Het kwam er voor Hazeu blijkbaar op aan om aan de literaire verwerking van een leven ook een ‘neutrale’ component toe te voegen. De biograaf weet echter een goed evenwicht te bewaren en hij treft ook zeer correct de vernieuwende literaire impuls die Toonder aan de Nederlandse literatuur in ruime zin heeft gegeven. Al bij al is dit een integer portret van de kunstenaar en de mens.

Hazeu heeft een onvoorstelbaar grote hoeveelheid feiten en feitjes, notities, gesprekken en documenten over familiale en zakelijke kwesties samengebracht. 1139 noten, vijf bladzijden literatuuropgaven en een dankwoord aan een namenlijst van een volledige bladzijde, zeggen iets over de omvang van zijn werk. De hoeveelheid en de aard van de documentatie zorgt hier en daar voor wat droge bladzijden, maar in zijn geheel is dit een boeiende en waardevolle biografie.

Naar aanleiding van het Toonderjaar 2012 is ook Marten Toonder: een dubbel denkraam verschenen, het ‘schrijversprentenboek 57’, dat een prachtige visuele aanvulling vormt op deze biografie.

Wim Hazeu: Marten Toonder. Biografie, De Bezige Bij, Amsterdam 2012, 735 p. : ill. ISBN 9789023473183. Distributie Standaard Uitgeverij

Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf 2012

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

Dius

Stefan Hertmans

Kruisende lijnen

Junichiro Tanizaki

Memoires van een kip. Een Palestijnse fabel

Ishaq Musa Al-Husseini

We moeten ‘misschien’ blijven denken

Esther Jansma

Wij van de Ripetta

Thomas Lieske

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 10, DECEMBER 2024

De wens, of Het ware verhaal van Titi en Tony

Tereza Horvathova , Michaela Kukovicova (ill.)

Het is rood en rond…

Jan Jutte

Ludas en Bontje

Jan Paul Schutten, Sanne te Loo (ill.)

Wie heeft Steef opgegeten?

Susannah Lloyd, Kate Hindley (ill.)

Wij, ervoor en erna

Jenny Valentine

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri