Vertaald proza

Sandro Veronesi: Grote reizen, kleine reizen

door Monica Jansen

Grote reizen, kleine reizen, dat voor het grootste deel bestaat uit de reisverslagen die Sandro Veronesi schreef in opdracht van het reismagazine Traveller, wordt voorafgegaan door een citaat van Kurt Vonnegut jr. en een introductie van de auteur, waarin dansen met reizen en met schrijven wordt verbonden. Vonnegut schrijft: ‘Wonderlijke reizen zijn als danslessen van God. Kijk goed om je heen en leer te dansen. Dans en draai en dans opnieuw, leer te dansen totdat je hart geheel vervuld is.’ Veronesi schrijft over het vermengen van de idiomen van fictie en werkelijkheid: ‘Het is een klein pasje, dat wel – de top blijft onbereikbaar – maar als dansles telt het voor twee.’
Wie het werk van Veronesi kent, zal in deze twee incipits enkele sinds lang gecultiveerde interesses van de schrijver herkennen: zijn fascinatie voor de Amerikaanse literatuur, met name voor het zogenaamde ‘new journalism’, dat zijn vlucht nam met Truman Capote, en het schrijven van non-fictie – naast romans – dat al eerder leidde tot de bundel met columns Superalbo (‘Superalbum’, 2002) en tot het geëngageerde reisverslag Occhio per occhio (‘Oog om oog’, 2006), met vier verhalen over de doodstraf. De grenzen tussen non-fictie en fictie brengen de auteur tot de volgende uitspraak over zijn keuze voor het schrijverschap: ‘een schrijverschap dat hoofdzakelijk bestaat uit het beklimmen van de literaire berg langs twee verschillende flanken, die van de fictionele vertelling en die van het realistische reisverslag. De top is hetzelfde (overigens onbereikbaar voor mij), maar de hellingen zijn heel verschillend: het stijlgebruik, de inspanning om de juiste woorden te vinden en de verplichtingen jegens de lezer, alles is anders.’
Laten we met deze beschouwingen de flanken én de grote en kleine reizen onderzoeken die in deze bundel in chronologische volgorde en met een register van namen en plaatsen bijeen zijn gebracht. De verschillende dimensies slaan in de eerste plaats op de afstand en de duur van de reis, en op de omvang van het verslag ervan. Dan springen Zuid- en Noord-Amerika eruit als bewust ondernomen reizen om literaire en sentimentele redenen. De reizen naar Peru (juli 2007) en naar Amerika (juli 2008), die de bundel openen, staan in het teken van de rouwverwerking: het overlijden van Veronesi’s moeder en vervolgens van zijn vader doen de auteur besluiten om met zijn kersverse vrouw Manuela een ‘mythische verwerkingsreis’ te maken die dood en liefde met elkaar verbindt. De twee weken door de Verenigde Staten van Chicago naar New Orleans worden afgesloten met de hartenkreet: ‘Dat deze reis zo mooi is komt omdat jij bij me bent. Verlaat me nooit.’ De twee landschappen, een van bergen en tempels, en een van kusten, rivieren en schrijvershuizen, worden te voet en met de auto doorkruist en staan in het teken van verschillende literaire voorbeelden: Vargas Llosa en andere Peruvianen die Veronesi in zijn jonge jaren met ‘de hartstocht voor de roman’ gevoed hebben, en Amerikaanse cultauteurs die tot kitsch verworden zijn, hun mythe uitgehold door het massatoerisme. Het bezoek aan Key West in de voetsporen van Hemingway is een teleurstelling: ’De exploitatie van de mythe van Hemingway is bot en schaamteloos, vooral in Sloppy Joe’s bar, zozeer dat Papa zich echt in zijn graf moet omdraaien.’ Een groot succes daarentegen is het ongerepte Cedar Key, overgoten door de eerlijke rock die radiostation Sirius Disorder ten beste geeft, met een repertoire dat ‘rechtstreeks uit onze harten’ lijkt te komen.
Wat opvalt aan deze reisimpressies, als we ze tegen beide flanken van de berg leggen, is dat fictie niet zozeer als kunstgreep ten tonele wordt gevoerd, maar als integraal onderdeel van het leven. De persoonlijke biografie van Veronesi is de klankkast waarin verschillende literaire passies zich met elkaar verbinden op een wijze die uitdrukking geeft aan de stijl en de opvatting van het schrijverschap van Veronesi zelf. In deze zin leunen de reisverslagen sterker aan tegen de ‘autofictie’ dan tegen de ‘metafictie’, meer dan die in Superalbo bijvoorbeeld, waarin de auteur liefst plekken opzocht die fictie en werkelijkheid op een incongruente wijze verbonden. Niet dat dit laatste element geheel afwezig is. In de introductie maakt de auteur gewag van een ‘bijzonder experiment’ dat vorm heeft gekregen in het verhaal ‘Verzonnen Trentino’, waarin het gaat om een fictief onderzoek dat direct verband houdt met zijn roman XY. Het laatste verhaal, ‘Mexico (december 2012)’ is bovendien het verslag van een fictieve reis, met de vinger over de landkaart en met de herinnering en de zintuigen op scherp. Het gaat hier echter niet om postmoderne spelletjes maar, volgens de auteur, om het toetsen van zijn fantasie aan ‘de striktheid voorbehouden aan de waargenomen werkelijkheid’.
Met de verschuiving naar het persoonlijke vlak komen in de bundel met evenveel aandacht de kleine reizen aan bod, de reizen die Veronesi maakt als schrijver, uitgenodigd om zijn boeken te presenteren in het buitenland, of de tripjes die hij maakt met zijn nieuw gestichte gezin, verrijkt met de kleine Nina en uitgebreid met zijn vorige gezin, familieleden en vrienden.
Er is dus ook een verschil in leeftijd en levensfase dat deze reizen onderscheidt van de existentiële expedities van vroeger, waar soms met nostalgie op wordt teruggeblikt, zoals wanneer Veronesi na negentien jaar met zijn kinderen Londen opnieuw bezoekt: ‘En nu ik er na negentien jaar was teruggekeerd voelde ik opeens hoe mijn leeftijd in al zijn zwaarte op mij drukte, en ik realiseerde me dat er geen mythische plek meer was om in op te gaan.’ Dit betekent dat de zoektocht naar verwondering verlegd wordt naar het gezin zelf, of meer in het algemeen naar de gemeenschap waarmee de schrijver zijn leven deelt en waarvan hij in den vreemde nieuwe aspecten ontdekt of zelf aanbrengt. Reizen wordt in deze zin het opnieuw bezoeken van mythische plekken in de nieuwe hoedanigheid van familieman. Een voorbeeld hiervan is het bezoek aan de stad Parijs (2012), ’al eens meegemaakt als jongeman, heel veel jaren geleden’ en nu ‘meegemaakt als hoofd van een gezin’. Dit leidt niet tot een kwalitatieve vergelijking tussen beide staten, maar eerder tot een creatieve combinatie van de twee, waarbij de hartstocht opnieuw triomfeert. Als ‘vrijgezel’ bezoekt Veronesi Nicolas, zijn vriend en ‘broer’ van vroeger, en herbeleeft hij het sprankelende culturele leven van het tiende arrondissement, maar op het programma staat ook een ‘geheime afspraak’, niet met een geliefde van vroeger, maar met de grote liefde van nu: ‘Daar is ze dan eindelijk […] mijn vrouw, glimlachend en vol van de speciale charme die haar doet oplichten elke keer dat ze voet op Parijse bodem zet.’
Is het vormende element van de reis dan beperkt tot het cultiveren van privégeluk? Welke ‘verplichtingen’ vervult de schrijver tegenover zijn omgeving en zijn lezers? Veronesi blijft, net als in zijn vorige non-fictiewerk, oog houden voor sociale ongelijkheid. In Peru wordt hij bijvoorbeeld speciaal getroffen door de cultus van Judas Thaddeüs, apostel en neef van Jezus, die door de pobrecitos wordt vereerd ‘omdat hij de beschermheilige is van hen die niets hebben en de wonderdoener voor hopeloze gevallen’. Zijn zoon brengt hij expres naar Lampedusa, omdat dit eiland de privégeschiedenis van het echtelijke geluk van zijn ouders verbindt met het sociale drama van de bootvluchtelingen. Tegelijkertijd zijn de reisverslagen ook de weerslag van de geprivilegieerde positie van Veronesi als succesauteur en spelen zij zich af in culturele instituten en theaters, in het gezelschap van collega-schrijvers, uitgevers en hoogwaardigheidsbekleders. Veronesi’s ideale lezer heeft dezelfde interesses als hijzelf en kan zich eveneens reizen van een zeker comfort en luxe veroorloven, zonder dat hij het culturele of avontuurlijke element uitsluit. Dit zijn de reizen – bijvoorbeeld naar het Griekse eiland Serifos of naar de steden Moskou en Lissabon – waarin Veronesi optreedt als toeristengids, tips geeft over vervoer, logies en gastronomie, melding maakt van wat is tegengevallen en wat juist bijzonder in de smaak viel. Bij deze praktische informatie, die stilistisch weinig uitdagend is, blijft de lezer, die van de schrijver een andere gidsrol verwacht, een beetje op zijn honger. Maar misschien moet hij ook het visionaire beeld van de auteur inruilen voor een auteur als kompaan, die hem graag mee aan boord neemt van de gehuurde familiewagen of ontvangt in de fraaie vakantiewoning en die op gelijke voet, zonder mysterie, zijn privéleven en literatuuropvattingen met hem deelt, op een onmiskenbaar aanstekelijke manier. Want hoe banaal soms ook, je blijft meedansen tot je hart geheel vervuld is.


Sandro Veronesi, Grote reizen, kleine reizen, Prometheus Amsterdam, 2014, 206 p., € 17,5. ISBN 9789044625646. Vert. van: Viaggi e viaggetti door Rob Gerritsen. Distributie: WPG Uitgevers

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2014

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri