Leo Pleysier is geen veelschrijver. Niet in aantal boeken, niet in aantal pagina’s. Maar telkens weer slaagt hij erin om zijn personages en verhalen boven het alledaagse uit te tillen. Zijn geboortestreek en zijn familieverleden, maar ook de condition humaine spelen een belangrijke rol.
In de verhalen in De zoon, de maan en de sterren vormt één specifieke situatie, één ogenblik, één gezin of één klein dorp het centrum van het universum. Een jeugdherinnering wordt een prachtig stilleven met veel detail en kleur. Een ballonvaart op een late lentedag een mozaïek van Kempense stemmen. De moeizame communicatie met een gehandicapte moeder een gesprek over het leven.
In het eerste verhaal, ‘Alfabet’, bezoekt een jonge architect, Maarten, in Antwerpen zijn moeder. Vanop een appartementje overschouwt ze de Joodse wijk en de spoorweg. Midden op dat kruispunt van culturen, waar mensen vertrekken en thuiskomen, afscheid nemen en elkaar verwelkomen, ziet ze een bruisend leven waar ze zelf niet meer toe behoort. Maartens moeder heeft op veel te jonge leeftijd (57) al veel zorg nodig. De hele dag door lopen dokters, thuisverpleegsters en kinesisten af en aan om haar te verzorgen. Ze kan niet meer spreken, wat haar isolement des te groter maakt. Maarten communiceert met haar door letters op een schoolbordje te schrijven en te wachten tot ze bevestigend knikt. Omdat dit een nogal traag proces is, dwalen zijn gedachten voortdurend af en wordt hij ook wel wat ongeduldig. De boodschap van zijn moeder steekt in schril contrast af tegen Maartens vluchtige observaties en zijn jachtige leven. Pleysier weet op een dikke vijftien bladzijden een bijzonder complexe moeder- en zoonrelatie weer te geven zonder in clichés te vervallen. Door de manier waarop hij de gedachten van de zoon laat afdwalen en de moeder hardnekkig haar boodschap laat vertellen, voel je als lezer dat dit proces al een hele tijd aan de gang is. En dat brengt wederzijdse frustraties en angsten met zich mee.
In ‘Lift-off’ brengt een vader zijn negentienjarige dochter naar de luchthaven. Ze trekt naar Lagos. Zij begint aan een avontuur, hij trekt gewoon naar huis en beleeft er een doodgewone dag. Hij zit thuis, leest de krant, kijkt wat tv, doezelt wat en eet een diepvriespizza. Maar in gedachten reist hij mee met zijn dochter, vertelt hij haar en haar broer van alles dat hij al lang vertellen wou. Zijn twee kinderen zijn volwassen en hij moet hen loslaten. Dat doet hij ook in de praktijk, maar in zijn hoofd zou hij hen allebei een leven lang willen beschermen en willen overladen met goede raad. In zijn dagdromen voert hij gesprekken met een Afrikaanse uit Port Harcourt, ziet hij zijn dochter haar eerste rondjes fietsen en hoort hij zijn zoon vertellen over het ontwikkelingswerk dat hij doet. Op een dag tijd flitst de wereld en het prille verleden van zijn kinderen aan hem voorbij. Het perspectief wisselt af en toe. Daardoor word je als lezer nog meer betrokken in de erg persoonlijke muizenissen van de vader:
‘Bregje, als je ter plekke aangekomen bent, zeg tegen Peter dat hij aandachtig en voorzichtig moet zijn en zeg hem ook dat hij op tijd zijn malariapillen neemt, en vergeet jij natuurlijk de jouwe niet, en vraag Peter waarom hij de laatste tijd nog zo weinig van zich laat horen, is dat nu zoveel gevraagd om je ouders eens op te bellen, of om te mailen, of te skypen, we kunnen toch ook skypen af en toe, een teken van leven af en toe, is dat nu zo moeilijk?’
De gedachten van de vader zijn geschreven zoals gedachten zijn: hakkelend, struikelend. Wat hij feitelijk doet, schrijft Pleysier op in een droge telegramstijl.
In ‘Hemelvaartsdag’ vliegt de verteller met een luchtballon over de Kempen. Tijdens zijn vlucht leent hij zijn pen aan alle mensen uit alle dorpen waar hij over vliegt. Hun dagdagelijkse bekommernissen worden je rechtstreeks uit hun mond voorgeschoteld. ‘Hemelvaartsdag’ is een prachtige collage van verschillende, kleine tranches de vie. Door ze anoniem te laten ratelen, maakt Pleysier van de dorpsbewoners eigenlijk wereldburgers. Want hun zorgen zijn universeel.
In ‘Natte zomer’ en ‘Nakende winter’ zijn twee kinderen uit de jaren vijftig aan het woord wiens leven duchtig door elkaar geschud wordt door ogenschijnlijk gewone gebeurtenissen. Het jongetje uit ‘Natte zomer’ moet plotseling groot en flink worden door de komst van een nieuw zusje en van zijn grootvader die komt inwonen. Hij is nu niet meer het jongste kind dat alle aandacht van moeder kan opeisen: een hoogbejaarde man en een pasgeboren baby vragen al haar aandacht. De jongen in ‘Nakende winter’ ziet de koning van Rwanda een bezoekje brengen aan Brecht, waardoor het dorp dat in de jaren vijftig hoop en al zesduizend inwoners telde, plots een wereldstad wordt.
De bundel eindigt met ‘Stilleven met fruit’. De titel dekt de lading. Een vrouw vertelt aan haar man hoe ze zich herinnert dat zij, haar broers, zussen en ouders na schooltijd even samen onder een boom in de tuin gingen zitten en fruit aten. Een verstilde herinnering uit een zorgeloze kindertijd.
Pleysier heeft van zijn bundel een intiem universum gemaakt, waarin geborgenheid en eenzaamheid binnen een gezin, familie, de pijn van opgroeien, eenzaamheid en herinnering aan bod komen. Prachtig.
Leo Pleysier, De zoon, de maan en de sterren, De Bezige Bij Amsterdam, 2014, 127 p., € 17,9. ISBN 9789023485216. Distributie: WPG Uitgevers
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2014
deze pagina printen of opslaan