Vertaald proza

Orhan Pamuk: Het museum van de onschuld

door Eddy Bettens

Je slaat Het museum van de onschuld open en leest de eerste zinnen: "Het bleek het gelukkigste moment van mijn leven te zijn, maar ik besefte het niet. Als ik het wèl had beseft, had ik dat geluk dan in stand kunnen houden?" O help, denk je. Weer een van die romans met pompeus en quasi-filosofisch gemijmer, met personages die dingen denken en doen die alleen in romans worden gedaan en gedacht. Het zou Pascal Merciers Nachttrein naar Lissabon kunnen zijn, of een fletse Paul Auster, of zelfs iets van Isabel Allende. Maar nee, het is Orhan Pamuks eerste roman sinds zijn veelbesproken Sneeuw (2002), en achter de mijmerende verteller zie je de schrijver al glunderend achteroverleunen: heb ik mijn thema's niet subtiel aangekondigd, meteen in de eerste zinnen al: het geluk, het moment en de tijd, en het bewaren van dat geluk in de tijd? Niet echt, denk je. En je denkt vooral aan de 600 pagina's die nog moeten volgen.

De mijmerende gelukzak is Kemal, een telg uit de geseculariseerde, op West-Europa gefixeerde Istanbulse upper class ? het milieu waarin ook Orhan Pamuk is opgegroeid. We zijn in 1975. Kemal is 30 en alles gaat hem voor de wind: hij is steenrijk, heeft in de VS gestudeerd, leidt het textielbedrijf dat zijn vader tot bloei heeft gebracht en zal zich straks verloven met de beeldschone en intelligente Sibel. En op 26 mei 1975, rond kwart voor drie, op het gelukkigste moment van zijn leven, ligt hij in bed met het winkelmeisje Füsun, ook beeldschoon, maar pas 18.

Kemal beleeft 44 gelukzalige middagen met Füsun, maar zet zijn verloving met Sibel door. Op het somptueuze verlovingsfeest in het Hiltonhotel heeft hij eigenlijk alleen oog voor Füsun, die hij met een list heeft uitgenodigd: zodra ze met iemand praat, slaat de jaloersheid toe. Toch is hij er gerust op. Straks heeft hij voor elkaar waar elke Turkse man van zijn klasse van droomt: "het geluk om enerzijds een harmonisch gezinsleven met alle bijbehorende geneugten te delen met een goed opgeleide, beschaafde, verstandige en mooie vrouw, en anderzijds een heimelijke, maar hevige liefdesrelatie te hebben met een beeldschoon, maar woest-aantrekkelijk meisje."

Maar op de eerste middag na zijn verloving daagt Füsun niet op. Kemal wacht en smacht, kwijnt en pijnt, dagenlang, bladzijdenlang. Hij merkt dat alleen voorwerpen hem kunnen troosten: als hij bv. een penseel dat Füsun ooit in haar handen heeft gehad tegen zijn gezicht drukt en in zijn mond stopt, wordt de pijn minder. Zo wordt uit een melancholische minnaar een fetisjist geboren.

Bijna een jaar later ? Sibel heeft de verloving intussen verbroken ? ziet hij Füsun terug. Om haar eer te redden (Kemal had haar immers ontmaagd) is ze getrouwd met een wat dommige buurjongen die heel graag filmregisseur wil worden. Füsun en haar man wonen bij haar ouders in, in een oude Istanbulse volkswijk. De daaropvolgende acht jaar komt Kemal daar drie of vier keer per week op bezoek. Om de schijn op te houden, doet hij Füsuns man een filmproductiebedrijfje cadeau ? maar hij ziet liever niet dat Füsun actrice wordt. Avond na avond zit hij in hun woonkamer, kijkt mee tv en speelt mee bingo, gluurt uit zijn ooghoeken naar Füsun en komt in extase als haar arm even de zijne raakt. Misschien heeft Pamuk die welgeteld 1593 avondlijke bezoekjes bedoeld als een langzame initiatie in een bedachtzame, niet-bezitterige, vergeestelijkte manier van liefhebben. Wat hij in deze eindeloos ? en genadeloos ? registrerende bladzijden vooral voor elkaar krijgt, is een soort sociologie van de periode 1975-1985: de Turkse melodrama's in de openluchtbioscopen, de Amerikaanse films die stelletjes bezoeken om te leren hoe ze op z'n westers moeten kussen, de saaie tv-programma's op het enige TRT-kanaal, de censuur, de roddelbladen, de alomtegenwoordige porseleinen hondjes op de televisietoestellen, de merknamen, de reclames, de geleidelijke modernisering, de kloof tussen de seculiere elite en het aan religieuze tradities gebonden volk, de intricate sociale relaties. Op de achtergrond pleegt het leger een staatsgreep, wat Kemal alleen vervelend vindt omdat hij door het uitgaansverbod zijn bezoekjes aan Füsun moet inkorten.

Intussen blijft Kemal maar dingen wegnemen: wc-knoppen, presse-papiers, een theekopje, een vergeten haarspeld, een linaal, een kweepeerrasp, 4213 sigarettenpeukjes die Füsuns lippen hebben aangeraakt, alles wat direct of indirect "het allerschitterendste object: Füsun" symboliseert. De wereld is een wereld van tekens die allemaal naar Füsun verwijzen. Zo wordt de fetisjist een verzamelaar: veel later zal Kemal het huis van Füsuns familie opkopen en er een museum inrichten met de tienduizenden objecten die zijn en Füsuns verhaal moeten vertellen. Maar objecten blijven stom. Daarom neemt hij een oude kennis in de arm om een uitvoerige catalogus in de vorm van een roman te schrijven. Die oude kennis is Orhan Pamuk, die als Kemals ghostwriter zijn verhaal optekent en vertelt.

Pamuk vertelt traag, met veel herhalingen en uitweidingen. Hij gebruikt een voorspelbaar en kitscherig melodrama als vehikel voor een ironische anatomie van de liefde in de Turkse samenleving. In een cultuur waar mannen en vrouwen niet vrijmoedig met elkaar om kunnen gaan, zegt Kemals moeder ergens, kan geen liefde bestaan. "Omdat mannen, zodra ze maar een geschikte vrouw bespeuren, meteen boven op haar springen als een beest dat wekenlang honger heeft geleden, of ze nu mooi of lelijk, goed of slecht is. Zo zijn ze dat allemaal gewend. En dan denken ze dat het liefde is." Pamuk laat allerlei facetten van die liefde zien: de seksuele roofzucht, de dubbele moraal, het gehannes met eer en maagdelijkheid en ? tijdens Kemals avondlijke bezoekjes aan Füsun ? de versmachtende sentimentaliteit, die je de 'onschuldige' achterkant van de roofzucht zou kunnen noemen. Die sentimentaliteit is blind: als je door de kieren van Kemals gezwijmel even een glimp van Füsun opvangt, zie je een wrokkige jonge vrouw, gevangen in de trage catastrofe die haar leven is. Dan zie je meteen ook dat de verliefde dweper een manipulator is, misschien uit zelfverblinding, misschien uit doortrapte schijnheiligheid.

Kemal ? die overigens de hele roman door halfdronken is van de raki ? is een 'onbetrouwbare verteller': niet alles wat hij vertelt moeten we voor zoete koek slikken. Pamuk behandelt hem met goedmoedige en medeplichtige ironie. In de allerlaatste zin zegt Kemal: "Iedereen moet weten dat ik een heel gelukkig leven heb gehad." Enige auteursironie is in die laatste woorden niet te bespeuren. En Kemal is inderdaad gelukkig geweest ? veilig ingemetseld in zijn obsessie, eindeloos fantaserend over zijn "allerschitterendste object", blind voor de wanhoop van de levende Füsun. Pamuks medeplichtigheid maakt van deze roman een troebele rechtvaardiging van zelfbegoocheling, hypocrisie en manipulatie, onder het mom van een nogal banale geluksfilosofie. Geluk, zo laat Pamuk zijn Kemal bladzijdenlang oreren, zit in de intensieve beleving van het moment, die je de lineaire, alles opslokkende tijd doet vergeten; als je in een museum de voorwerpen samenbrengt waarin die intensief beleefde momenten liggen opgeslagen, en als je ervoor zorgt dat je al die voorwerpen in één oogopslag kunt zien, dan "vinden we troost, niet omdat we oog in oog staan met oude voorwerpen waar we van houden, maar omdat de Tijd er niet is".

Een onbetrouwbare, moreel dubbelzinnige verteller kan ook van een slap verhaal pittige kost maken. Maar Kemal heeft één onvergeeflijk gebrek: hij is oersaai. Je wilt hem door elkaar rammelen, hem aan één been ondersteboven houden en blijven schudden tot hij iets interessants laat vallen. Het proza dat hij in de mond gelegd krijgt, helpt ook al niet: taai en kleverig is het, met veel versuikerde clichés. Als Kemal voor het eerst zijn Füsun ziet, "zwol mijn hart op tot in mijn mond, als een logge golf die op het punt staat op het strand te breken", en even later "was mijn geest uit mijn lichaam getreden en had ergens op een paradijselijk plekje Füsun in mijn armen genomen om haar te kussen". Van zulke kitscherige zinnetjes wemelt het in deze roman. Je denkt: misschien een pastiche, misschien een hommage aan soap en melodrama, misschien een poging emotionele waarheden aan te boren die in zulke populaire genres verborgen liggen. Hoe dan ook: het werkt niet.

Orhan Pamuk, Het museum van de onschuld, De Arbeiderspers Amsterdam, 2009, 621 p., € 34,95. ISBN 9789029571449. Vert. van: Masumiyet müzesi door Dorleijn, Margreet

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri