Ruth Lasters
debuteerde in 2006 met de roman Poolijs.
Ze werd ervoor bekroond met de Vlaamse debuutprijs. Het jaar daarop volgde de
dichtbundel Vouwplannen, goed voor de
Debuutprijs van Het liegend Konijn. Na de romans Feestelijk zweet (2010) en Vlaggenbrief
(2014) is er nu haar tweede dichtbundel, Lichtmeters.
Binnen een streng in de hand gehouden opbouw, in de afzonderlijke gedichten
terugvallend op een grammaticaal grenzen doorbrekende versificatie in disticha
en terzines, en vanuit thematisch oogpunt gegrondvest op de antithese
licht-donker, bakenen de gedichten de omtreklijnen af van de ruimte die de ik
in de verzen zichzelf toemeet in het bestaan. De onderlinge samenhang van de
gedichten maakt duidelijk dat Lasters hierbij rusteloos beweegt tussen een meer
algemeen-maatschappelijke positie enerzijds en anderzijds een uitgesproken
benadering van de relatie tussen een ik en een jij.
Vooral de gedichten die zich
binnen het ingeperkte speelveld van een (liefdes-)relatie ontwikkelen, leveren
ongemeen sterke staaltjes van poëtische zeggingskracht op. Zo bv. in het
gedicht ‘Woud’, waarin het beeld van ‘de takken van rook’ die na het afsteken
van vuurwerk voor even nog in de lucht blijven hangen (‘het luchtwoud / dat
daar na het doven enkele seconden voor je ontstaat’) de ik op de idee brengt
dat ‘de restwaarde eigenlijk grootser is dan / de bedoelde fraaiheid van
spetters kleurvuur’. Deze idee wordt in het slotdeel van het gedicht omgebogen
tot een beeld van de relatie tussen twee mensen, vanuit het besef van ‘de
onherstelbaarheid / tussen ons’. Even overtuigend is het gedicht ‘Bloem’;
‘witte
washanden waarmee je wast je oude vader
verharden ’s nachts tot
omslagen voor
ongeschreven
brieven naar elkaar’
Hier wordt het motief van het zorgende kind (‘ouders die verschoond
worden / tegennatuurlijk door hun kind’) binnen de hortende denkwereld van de
ouder omgebogen tot de ‘bizarre, onbestaande bloem […] zoals een, nieuwe
plantensoort woekert na / kernstraling.’ Vanuit het opengetrokken ‘loketschuif
van de aanvaarding’ (uit het gedicht ‘Tij’) kijkt de ik naar de wereld om zich
heen, onderneemt die een poging de afstand tussen zichzelf en de anderen te meten
en zo tot een toenadering te komen. Een voorzichtige vorm van benadering
weliswaar, het blijft een delicate evenwichtsoefening met een stapel borden,
‘bij jou / halveerde ik de stapel tot twee gammele krukjes’ uit ‘Afstand’). Wat
uiteindelijk rest, is een allesdoordringend besef van nietigheid, waarbij een
milde vorm van ironie als tegenwicht fungeert. Dat blijkt uit het gedicht
‘Neon’, waarin de idee wordt geopperd dat het stukspringen van een lantaarnlamp
‘kan veroorzaken een minuscuul verschrikken, verliggen/ tijdens de daad
waardoor een andere zaadcel dan die ene waaruit wij - / het had gehaald’.
Vandaar: ‘Lantaarnonderhoud […] is dus een ethisch zéér / beladen zaak.’
Ruth Lasters stelt
zich met deze bundel kwetsbaar op, vooral in de manier waarop zij nu, meer dan
in haar debuutbundel, de haar omringende werkelijkheid met open blik tegemoet
treedt.
Antwerpen : Polis, 2015, 54 p. ISBN 9789463100120
deze pagina printen of opslaan