Nadat hij over zichzelf, zijn moeder, zijn zus, zijn tante non en zijn broer had geschreven, heeft Leo Pleysier zich gewaagd aan de figuur die zijn gevoelige schrijverschap onrechtstreeks misschien het meest heeft bepaald: zijn vader, voor wiens geweld hij als kleine jongen onder tafel vluchtte. Op nieuwjaarsdag komen de kinderen met hun partner en kroost zoals elk jaar samen voor een gezellige reünie: er worden nieuwjaarsbrieven voorgelezen, cadeautjes gegeven, er wordt gepraat, gespeeld en gekaart. Heel herkenbaar lijkt het allemaal, maar al gauw verschijnen er barsten in de taferelen van knusse gezelligheid die hier worden opgeroepen. De overleden vader vond zulke samenkomsten maar verloren tijd. Herinneringen komen los: hoe hij 'vergat' zijn dochter van kostschool af te halen, hoe hij als veehandelaar omging met de dieren, hoe hij elders vol grappen zat en thuis afwezig was of bijna geen onderscheid meer maakte tussen dieren en kinderen. Er wordt in zijn verleden gegraven van doortastend verzetsman, smokkelaar, patserig chauffeur en roekeloos motorrijder. De oudste zoon Robert neemt het door dik en dun voor zijn vader op, de drie dochters denken met gemengde gevoelens aan hem terug en Peter, de schrijver, moet er door een operatie aan zijn stembanden het zwijgen toe doen. De aangetrouwde familie kan er niet echt bij dat het verleden zo aanwezig kan blijven, de kinderen zo aan elkaar bindt en doet lachen om wat eigenlijk meer een reden zou moeten zijn om te huilen.
Eeuwen geleden werden er in de literatuur emblemata voortgebracht: kunstige rijmen, die het Hollandse leven van alledag afbeelden en uitleggen, en er een stuk levenswijsheid uit putten. De veelstemmige prozafragmenten die Pleysier 'van horen zeggen' samenbrengt, hebben geen uitgesproken morele pretenties. Daarvoor zijn ze haast te banaal, te terloops. Ze worden tegengesproken en gerelativeerd, al is het maar door de rondlopende (kleine) kinderen die op tijd en stond de aandacht opeisen en iedereen terughalen naar het nu. Tussen de regels zit meer. Bestaan er wel 'banale' dingen? Hoe dun is de scheidingslijn tussen levensdrang en geweld? Wat kunnen mensen dieren aandoen en elkaar? En hoe gaan ze om met wat Brecht 'andere kleine dieren' noemde: kinderen? Dit is een onnadrukkelijk boek, door en door kunstig gecomponeerd maar met de schijn (en de glans) van het vanzelfsprekende. Van Pleysiers familieportretten is dit het rijkst aan, soms extreme, contrasten. Het is geen toeval dat warm en koud, licht en donker, zacht en wreed, het tragische en het komische hier elkaar op de meest onverwachte momenten aflossen. Als je let op de manier waarop de verschillende passages aan elkaar worden geschakeld en het begin en het slot zich ook tot de lezer richten, merk je hoeveel esprit er in dit boek zit. "Ik schrijf omdat ik niet kan spreken", zei de auteur 's in een vraaggesprek. In "Volgend jaar in Berchem" zwijgt de schrijver nog meer dan in de vorige boeken, maar hoe veelzeggend.
Leo Pleysier, Volgend jaar in Berchem, De Bezige Bij Amsterdam, 2000, 144 p., € 599. ISBN 9023438876
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2000
deze pagina printen of opslaan