In zijn poëzie neigde
Armando altijd al naar pregnantie. Zijn proza wordt de laatste jaren steeds
korter, getuige De haperende schepping (2003). Ook in deze bundel
prozaschetsen en miniverhalen spelen de wisselvalligheden van het leven de
hoofdrol, maar nu zoekt hij het minder in buitenissige fictie. "Ik wil
vooral aandacht besteden aan de onbelangrijke voorvallen, dat zijn de voorvallen
die achteloos voorbijsluipen, die tersluiks plaatsvinden."
Een voorbijvarende binnenschipper krabt op z'n hoofd: is
dat niet vermeldenswaard of is het een afgesproken teken? En wie gaf hem het
bevel te krabben? Zo zitten we op zijn minst in de geest-lichaamproblematiek en
volop in de semiotiek: iets is teken als het tot teken wordt verklaard, en dat
hangt af van de beschouwer. Verwondering over het
schijnbaar normale: het lichaam bijvoorbeeld, de zwaartekracht of de tijd.
"Als je opzij kijkt, kun je de tijd zien lopen, met opgeheven hoofd,
glimlachend, vol leedvermaak". Achterdocht over wat mensen kan bezielen,
verbazing over het onverbiddelijke dat elk moment kan toeslaan. Een vrolijk
pessimisme en de overtuiging dat het vergeefs zoeken is naar de zin van wat
gebeurt, dat je het leven moet aanvaarden zoals het op je afkomt: dat vormt
allemaal de grondtoon van deze schetsjes.
"De binnenkant van de mens is een warboel vol valkuilen en drijfveren, vol
raadsels en bulten, vol bederf en argwaan. De buitenkant van de binnenkant
heeft men in musea gezet."
Dat blijken de
kunstvoorwerpen te zijn. Veel van de vroegere Armando komt in deze stukjes
bijeen: het intensiveren van de werkelijkheid uit de periode van de nieuwe stijl,
de fascinatie voor geweld en machtsmisbruik van de kronieken uit Berlijn, de
radicale verbazing over het meest vertrouwde uit 'Herenleed', de droogweg
opgetekende Mensenpraat.
De
schetsjes vragen behoorlijk wat zelfwerkzaamheid van de lezer. Wat op het
eerste gezicht flauw en frustrerend is -- parabels zonder zin -- geeft pas bij
een tweede of derde lezing en na doordenken zijn geestkracht prijs. Sommige
stukjes bevatten iets te direct een boodschap, maar verrassen toch weer door
een beeld: "De mens is eigenlijk niet veel meer dan een groeisel in een
wachtlokaal". Voorts is er de subtiele ontregeling van het taalgebruik,
waar Armando een meester in is, als hij het bijvoorbeeld heeft over 'wijdbeense
gebouwen' of een zin schrijft als "En toen hij oud was, ging hij dood,
maar dat was van tevoren afgesproken". Wie er niet tegen opziet een boek
twee tot drie keer te lezen en aanvaardt dat verhaaltjes tegen de haren in
strijken, kan aan deze 86 ontregelende stukjes een vreemdsoortig plezier beleven.
Armando: Het wel en wee, Augustus, Amsterdam 2005, 106 p.
ISBN 90-457-0283-5
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswolf 2005
deze pagina printen of opslaan