Vertaald proza

Terézia Mora: Alle dagen

door Erik de Smedt

Migratie vanuit Oost-Europa zorgt de laatste jaren voor vers bloed in de Duitse literatuur, of het nu om Duits schrijvende Russen (Wladimir Kaminer) gaat of om Hongaren. Terézia Mora (geb. 1971) groeide op in een Hongaars dorp bij de Oostenrijkse grens, maar woont al 15 jaar in Berlijn. In 1999 won ze de Ingeborg-Bachmannprijs met een verhaal uit Seltsame Materie, waarin ze zonder de minste nostalgie haar geboortestreek evoceert. Voor haar romandebuut Alle Tage ontving ze de fictieprijs 2005 van de Leipziger Buchmesse. Wervelend en met ongeziene taalkracht vertelt Mora het verhaal van een vluchteling die nergens meer bij hoort: Alle dagen.

"Laten we de tijd 'nu' en de plek 'hier' noemen." Wie een roman op die manier begint, maakt duidelijk dat hij geen realistisch boek wil schrijven, dat leeft van verwijzingen naar traceerbare feiten en plaatsen. Mora kort de centrale plaatsen af tot S. en B.: het stadje waar haar hoofdpersonage Abel Nema in zijn jeugd woont en de metropool waarnaar hij na zijn eindexamen vlucht. Vanuit haar biografie zou je kunnen denken aan het Hongaarse Sopron waar ze haar jeugd heeft doorgebracht, maar dat is in tegenspraak met het land waar burgeroorlog uitbreekt en dat in drie à vijf staten uiteenvalt -- dus veeleer (ex-)Joegoslavië. B., de grootstad met een duidelijk onderscheiden westelijk en oostelijk deel, herinnert aan Berlijn. Maar dat valt dan weer niet te rijmen met het feit dat de personages in korte tijd naar zee kunnen rijden. Jaartallen worden vervaagd tot 'negentienhonderdiks', het stratenplan van de stad waar hij zo vaak doorheen dwaalt, blijft opmerkelijk ongrijpbaar. Die vervaging lijkt op een vorm van mythologiseren. Inderdaad heeft Abel Nema veel weg van een "Christus zonder baard", in wie men zich -- juist door het ontbreken van exacte biografische gegevens -- kan herkennen. Abels lijdensverhaal is dat van ieder mens die in zichzelf een breuk ervaart, zich verdreven voelt uit het paradijs en onbegrepen door zijn omgeving. Een eenzame, ook al hebben zijn vrienden en kennissen het goed met hem voor. Een prooi voor degenen die in hem uitsluitend de vreemdeling zien, de afwijkende ánder wiens bedoelingen ze fout interpreteren.

Abel Nema is afkomstig uit een Balkanland dat niet nader wordt gespecificeerd. Zijn vader heeft vrouw en zoon in de steek gelaten toen hij twaalf was. Bij het eindexamenfeest verklaart hij zijn liefde aan een klasgenoot, Ilia, een godzoeker met wie hij vijf jaar dag in dag uit is opgetrokken en die de vriend van zijn leven is geweest. Die reageert alleen met "Dat weet ik", wijst hem koel af en verdwijnt. De afwijzing zal een schaduw werpen op Abels verdere leven. Hij is niet meer tot liefde in staat, al zijn er genoeg vrouwen en mannen die een oogje op hem laten vallen. Wanneer er in zijn land een burgeroorlog uitbreekt, negeert hij een militaire oproep en vlucht naar de metropool B. Daar leidt hij een onzeker bestaan, woont op verschillende adressen op de rand van de illegaliteit, tot een professor zich over hem ontfermt en hem een studieplek verschaft aan de universiteit. Sinds hij het slachtoffer werd van een gasongeval, heeft Abel een wonderbaarlijk leervermogen voor talen ontwikkeld. Hij leert er tien, zonder enig accent, en toch blijft hij de zwijgzaamheid zelf. Hij komt aan de kost als vertaler en tolk en verzamelt verhaaltjes voor prulbladen. Het grootste deel van de tijd doolt hij door de stad, want hij is zijn oriënteringsvermogen kwijt. 's Avonds hangt hij vaak rond in de homoclub Het gekkenhuis, niet meer dan een toeschouwer van de orgieën die er plaatsvinden. Nu en dan neemt hij deel aan salons bij professor Tibor B. thuis, waar men vergeefs probeert hem in intellectuele gesprekken te betrekken. Hij leert er Tibors assistente Mercedes kennen en haar begaafde zoon Omar, wiens privétaalleraar hij wordt. Omar is de enige met wie hij een vertrouwelijker relatie heeft, een jongen met maar één oog -- "het andere", zegt hij, "heb ik voor wijsheid ingeruild".

Deze samenvatting vormt niet meer dan het grondpatroon van een labyrint waar de lezer in ronddwaalt. Mora componeert haar roman uit tientallen ogenschijnlijk los van elkaar staande scènes, puzzelstukken die doen denken aan een Nouvelle Vague-film. Vaak beginnen ze midden in een handeling. Je hebt aanvankelijk het raden naar waar en wanneer ze zich afspelen; er spreken personages die je nog niet eerder bent tegengekomen. Ook het vertelperspectief verandert voortdurend. Scènisch vertelde passages worden onderbroken door een auctoriële ikverteller, die niet alwetend is maar twijfelt en soms nog op de vingers wordt getikt door een politiek correcte redacteur. In eenzelfde alinea wisselt de zij- of hij-vorm geregeld af met de ik-vorm. Die komt dan weer niet van de verteller, maar van een personage, zodat intern en extern perspectief elkaar aanvullen. Merkwaardig genoeg bemoeilijkt dat nauwelijks het lezen van Alle dagen. Het zorgt er integendeel voor dat je in de handeling wordt ondergedompeld. Het verhoogt de spanning van het moment, de verwarring en de dreiging bij de talrijke ruzie- en geweldscènes, maar ook bij de subtiele passages van toenadering en begrip. Hoofdstuktitels verwijzen naar muziek (lamento), film (roadmovie) en psychologie (hysterie, delirium). De stijl varieert tussen lapidair en wijdlopig vertellen, zakelijk en ironisch taalgebruik, de vraag- en antwoordvorm van een verhoor, bijbelse allusies, melancholische reflectie, zintuiglijke en beeldrijke opsommingen en dialogen die uit een actiefilm konden komen. Geen enkele scène staat er zomaar, alles is zintuiglijk verhevigd. "Het beste is zo snel mogelijk dronken te worden, in geval van nood knijp je je huilneus dicht, op de een of andere manier krijg je de troep wel door je keel: geel, rood, met bubbels, maar het beste is het glasheldere spul. Er komt een moment dat iemand de moed en de tijd gekomen acht om met veel kabaal op het rustieke tafelblad te klimmen en iets over het leven! te schreeuwen. Het leven! Staat wankelend op de tafel, schreeuwt tussen twee snikken door, nu eens is het lachen, dan weer huilen: leven! Het ware leven! Vrienden! Nu! Wij! Ingeklemd tussen onze vaders en onze zonen. Onze ... Wat wou ik ook weer zeggen? Zit klem. Vaders. Geeft niet! Nu! Nieuw! En ook oud! Alles is hier! Wij! Ik zeg ...! Ik houd van jullie, jongens!"

Met Abel Nema heeft Terézia Mora een fascinerend personage geschapen: een raadselachtige man van wie de contouren worden geschetst, maar die in zijn kern ongrijpbaar blijft. Zijn voornaam verwijst naar het Hebreeuwse woord voor 'adem', levensbeginsel en voorwaarde voor de taal. Zijn familienaam wordt verklaard in een passage die vreemd genoeg niet is vertaald: "je naam verraadt je: Nema, de zwijgzame, verwant met het Slavische Nemec, vandaag gebruikt voor de Duitser, vroeger voor iedereen die geen Slavisch sprak, voor de zwijgzame dus, of anders gezegd: de barbaar". Dat zegt Kinga, de ongetemde vrouw van een groep muzikanten, die zich als een petemoei over het 'kind' Abel ontfermt en het jammer vindt dat hij niet op haar amoureuze avances ingaat. Het trauma van Abel is dat hij nooit over de afwijzing door zijn enige grote liefde, Ilia, is heengekomen, en evenmin over het vertrek van zijn vader, naar wiens twaalf geliefdes van vóór diens huwelijk hij ooit op zoek gaat. Wie hij liefheeft, bemint hem niet en wie hem liefhebben, wijst hij af. De assistente van zijn professor, Mercedes, gaat een schijnhuwelijk met hem aan. Je voelt dat ze bij hem de rust vindt waar ze lang naar heeft gezocht, maar geen vervulling. Bij de zwervende jongeren die Abel in een park gadeslaat, is er een die hem thuis opzoekt. Wat passie zou kunnen worden, ontaardt in een tragisch verhaal van bedrog en willekeurig geweld. Toen hij een eerste keer aan de dood is ontsnapt, heeft Abel zijn oriënteringsvermogen verloren en een talenknobbel gekregen. Na de geweldpleging waar het boek mee begint en eindigt, brengen de dokters Abel, die balanceert tussen leven en dood, in een kunstmatig coma. Het talenwonder houdt er een tientalige afasie aan over, sprakeloos geworden door de ellende die hij de voorbije jaren heeft leren kennen. Uit zijn zachtmoedige mond komt geen vloek, maar de zin "Het is goed", waarmee de waarde van zijn ogenschijnlijk troosteloze leven wordt bevestigd, in een omkering van zijn naam: "Amen Leba". Dat een dergelijk slot niet kitscherig overkomt, zegt veel over het krediet dat Terézia Mora in deze ijzersterke roman heeft opgebouwd. Zonder zweem van politieke correctheid en toch empathisch, midden in de heksenketel van een migrerende werkelijkheid. Ik zie niet zo gauw een hedendaagse 'Duitse' auteur die het haar nadoet.

Terézia Mora, Alle dagen, De Bezige Bij Amsterdam, 2005, 429 p., € 24,9. ISBN 9023417712. Vert. van: Alle Tage door Van Maaren, Nelleke

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2005

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri