Waarom
ontstond een paar jaar geleden ophef over het affiche van Onze Lieve Vrouw van
Vlaanderen, een stuk van het Gents-Brusselse theatercollectief Union Suspecte?
Was het omdat de Moedermaagd een blote borst toonde? Of omdat Maria een
allochtone vrouw was? Of vooral omdat een verheven beeld van aseksuele
zuiverheid door de kleurenfoto plots opdringerig realistisch en hedendaags
werd? Daaraan moest ik denken bij het lezen van David Nolens' roman Stilte en melk voor iedereen. Het
vrouwelijke hoofdpersonage Sarah heeft veel weg van een geseculariseerde Maria,
een toevluchtsoord en schuilplek voor de talrijke mannen die aan haar borst
komen liggen: de jonge vader, de politicus, de hoofdredacteur, de koning, de
zwartzak, de kardinaal, de popmuzikant, de president. En de schrijver David Nolens
speelt in Stilte en melk voor iedereen
- een roman zoals er maar één in de tien jaar wordt geschreven - een hoog spel
met werkelijkheid en verbeelding.
Vier motto's gaan de roman vooraf. Twee citaten van Witold
Gombrowicz over de eeuwige onrijpheid van de mens en het masker dat hij opzet
in de omgang met anderen. Een van de Franse psychiater François Tosquelles over
de wezenlijke waanzin van de mens en het belang van hoe die waanzin wordt
verzorgd. En ten slotte een citaat van 'de psychiater', een van de personages,
die, zoals later zal blijken, het hele verhaal heeft verteld: "Bijna alles
wat in dit verhaal aan bod kwam, is fictief. En wat wel op feiten berust, werd
gefictionaliseerd. Met als resultaat dat fictie en non-fictie op elkaar lijken
en elkaar zelfs voortbrengen, zoals dat in het leven het geval is." Dat
heeft iets duizelingwekkends, als de tekening van M.C. Escher waarop we een
hand zichzelf zien tekenen.
Het uitgangspunt van
het verhaal is een koppel met problemen: de man noemt zijn vrouw hysterisch,
zij noemt hem depressief, slachtoffer van dwanggedachten en nog net niet
impotent. Feit is dat hij niet meer bij haar naar binnen komt. In korte
taferelen van telkens een paar bladzijden, onderbroken door twee witregels
waartussen het woord '[stilte]' staat, doet de vrouw haar relaas uit de doeken,
het verhaal vooral van haar eigen reactie op de 'ziekte' van haar man.
"Waar waan en werkelijkheid elkaar kruisen, schuiven het huis geluk en het
huis ellende in elkaar, zodat het nooit duidelijk is in welke kamer ik me
bevind." Door het verlangen van haar man van haar borsten te kunnen
drinken, is zij melk beginnen te produceren. Terwijl hij, een ingenieur die
werkt voor een controlescherm bij BASF, blijft steken, geen werkelijk contact
meer heeft met de werkelijkheid en ondanks zijn absolute geheugen ten prooi
valt aan een manco, wordt zij een "communicerend vat. Was het niet altijd
mijn verlangen om vloeibaar te worden, de scherpe kantjes af te vijlen, liefde
te worden, het geschenk van mijn natuur weg te schenken?" Ze geeft de
borst aan een vreemd gezin, maar ook aan prominenten en randfiguren uit de
samenleving. Aan de president die lijdt onder de opgave uit de leegte een
wereld te scheppen, de koning die het sinds hij de troon besteeg droef te moede
is, het extreem rechtse boegbeeld dat Vlaanderen opnieuw een oude identiteit
wil geven, de Antwerpse popmuzikant op zoek naar geloofwaardigheid die zichzelf
de zelfkant toedicht, de hoofdredacteur die zijn ziel heeft verkocht aan de
aandeelhouders, de kardinaal die niet meer gelooft, behalve dan in de
feitelijke hiërarchie van zijn ambt, de jonge moeder die een muziekcarrière
ambieert. De psychiater, die haar waanbeeld wil bestrijden dat de voltallige
stoet der mensheid aan haar borst voorbijtrekt, verwijt zij dat hij het gesprek
niet aangaat, dat hij haar man volpropt met Seroxat zonder zich te bekommeren
om de eenheid van lichaam en geest.
Hun relatieproblemen
weerspiegelen de toestand van de wereld. "De westerse wereld is een donut.
In het midden is een gat geslagen. We krijgen haar niet meer gevuld. Ook de
westerse mens is een donut. In het midden is een gat geslagen. We krijgen hem
niet meer gevuld." Sarah verklaart haar nooit aflatende woordenstroom en
dadendrang als een voortdurend in de weer zijn met het vullen van dat gat,
"zelfs als we weten dat het nooit lukt". De gesprekken met haar
'borstgangers' snijden thema's aan als het arbeidsverdriet en de onzekerheid
van de Vlamingen, het verdwenen mensbeeld dat ingeruild is voor ieder zijn
eigen mensbeeld - een wereld van narcisten-, het verlangen naar een geborgen en
zuiver Vlaanderen, kleding en woningdecoratie als middelen om een identiteit te
creëren, het racisme (in de gesprekken met de bruine jongen Otthman, die alleen
wordt vertrouwd wanneer hij blauw draagt en het consumentisme in de Delhaize
bewaakt), het nomadisme dat verlangt naar een thuis, het belang van troost en
liefde in verwarrende tijden, het niet kunnen wennen aan de plichten van de
volwassene, de alomtegenwoordigheid van het spiegelbeeld. "Wij zijn
geworden een gemeenschap van toonders." Die naar het essayistische
neigende passages vormen geen breuk met de handeling, maar zijn er een
integrerend deel van, geestig aangebracht. "'Kijk in de spiegel [zegt de
extreem rechtse politicus tegen Sarah], zo moet Vlaanderen worden.' 'Als een
mooie vrouw met lactose?' 'Ja, Vlaanderen als een ronde, volle, blanke borst.'
'Ook ik ben ontvankelijk voor dat idee,' beken ik, 'maar bij mijn vorige baan
[als sociaal werkster] was de leuze: "Diversiteit is realiteit". We
kunnen niet langer het blanke ras als criterium van een goede samenleving
nemen.' 'Jij bent geïndoctrineerd', zegt hij. Ik antwoord dan maar: 'Ik heb
respect voor alle minderheden, dus ook voor u.' De zwartzak heeft gevoel voor
humor en lustig zuigt hij verder." Indrukwekkend is ook de meanderende,
litanieachtige stijl, die geen herhalingen en clichés schuwt, maar ze opnieuw
productief maakt. Zo verbindt een banaal klagend zinspatroon ver uiteenliggende
reflexieve passages: "Er is te veel mens tegenwoordig", "Er is
zoveel onbeantwoorde liefde tegenwoordig", "Er is veel narcisme
tegenwoordig". Elders, bij de beschrijving van een weekend op het strand
in Koksijde, heet het: "De zon zakt in de zee, een kinderlied." Dat
het Nolens om het wezenlijke gaat, dat wat mensen los van toevalligheden
verbindt, wordt weerspiegeld in het zuinige gebruik van eigennamen. Pas na
tientallen bladzijden verneem je dat de vrouw Sarah heet en de naam van haar
man valt nog veel later.
Het verwijt dat Sarah de psychiater maakt, dat hij als
vanouds de scheiding tussen lichaam en geest aanhoudt, geldt zeker niet voor
dit boek. Lichamelijke kwalen en bronnen van genot (het zuigen aan de borst, de
coïtus, aambeien, helende anale massage enz.) worden er voortdurend in verweven
met gedachten, stemmingen en emoties. Haast mythische oerervaringen en
eigentijdse rationele reflectie bevruchten elkaar. Bebloed papier in de
closetpot, een weinig irritatie rond de aars brengt Martin ertoe herinneringen
op te biechten aan een jongerenkamp onder leiding van Limburgse hippies die
eind de jaren '70 de nieuwe waarden voorstonden. De drie momenten van
gecamoufleerd seksueel misbruik, waarbij Martin de vagina als geslachtsdeel
heeft gezien zonder de begeerte en betekenis scheppende verbeelding van een vrouw,
verklaren (gedeeltelijk) zijn blokkeren bij Sarah. Het zal hem er ook toe
aanzetten het misbruik van Ernest nog als kind te imiteren en als volwassene in
homoseksuele contacten om te draaien.
Twee witte bladzijden scheiden
als een spiegel het relaas van Sarah van een korter tweede deel. Daarin geeft
Martin toe dat hij het eerste verhaal van zijn vrouw, van wie hij intussen
gescheiden leeft, heeft verteld "vanuit mannelijk perspectief, hoewel ik
haar aan het woord liet". Het vrolijk vertwijfelde, ruimhartige relaas van
Sarah gaat nu over in een piekerend bekneld verhaal van Martin tegenover zijn
psychiater. Hij biecht zijn diepste verlangen op: vrouw te zijn: "'Ik ben
een man, ben daar blij mee en tegelijk zit er een vrouw in mij en die zou ik
graag zijn.' 'U wilt de vrouw in u de overhand laten krijgen?' 'Zo is
dat.'" Het eerste verhaal wordt nu afgrondelijk verdiept met nog oudere
herinneringen van Martin, een verkleedpartij als 3-jarige en een ontmoeting als
14-jarige met een travestiet in het stadspark. "Toen heb ik geleerd dat
homoseksualiteit niet bestaat, als we het niet als zodanig benoemen, maar het
opvatten als een natuurlijk spel tussen twee gelijkgezinden. Ook toen heb ik
geleerd hoe iedereen, man en vrouw, in de seksuele handeling als het ware door
het lichaam van de ander heen tast om uiteindelijk weer bij zichzelf uit te
komen." De gesprekken met de psychiater brengen aan het licht hoe hij het
lichaam als vreemd ging beschouwen, als acteur in het leven tegelijk regisseur
was, reeds als stille puber ervan droomde te kunnen spreken in het wilde weg.
Zijn taak wordt het zijn ziekte, zijn gekte, zijn persoonlijke alfabet te
aanvaarden.
Na
een nieuwe witte bladzijde is in het kortste derde deel de psychiater zelf aan
het woord, in een nog rationelere, bittere stijl. Waar hij met de vrouw het
echte gesprek weigerde, komt nu zijn biecht: het debacle van een louter
medische, aanpassende behandeling van zijn patiënten, hoe hij verlangde naar
Sarah, hoe hij de prominenten en de hoofdrolspelers in de Handelsbeurs
terugziet. "In dit theater geen coulissen. Wat ik Sarah en vervolgens
Martin in de mond heb gelegd, wat voor verderfelijks ik heb toegeschreven aan
de prominenten en de randfiguren ? het komt allemaal uit mijn koker. De
overspannen blik van een in en in eenzaam mens, die veertig jaar lang dag in
dag uit met een wattenstaafje in navels peuterde. [...] Al die mensen die ik in
mijn spreekkamer tegenover me heb gehad, hebben me niet geholpen om meer mens
te worden. [...] Ik ga sterven zonder liefde." Schrijnend is hoe hij, in
een herinnering die ik hier niet zal verklappen, blijkt mee te hebben
geschreven aan Martins familieroman. Zo wordt de roman (in de twee betekenissen
van het woord) steeds enger en verlang je vanuit de feitelijkheid van de
trauma's terug naar de onbeperktheid van de dagdromen waarmee hij is begonnen.
Het herlezen zit in dit boek geprogrammeerd. Het verwarrende lied waarmee de
roman eindigt, verknoopt alle draden en rafels van wat voorafgaat, en benadrukt
de identificatiemogelijkheid die hij op elke bladzijde biedt. Zoals het er al
eerder stond: "Wij [Sarah en Martin] zijn niet de enigen die een weg
zoeken uit het labyrint van de onzin. Wij zijn niet de enigen die leven van
pathetiek en melancholie."
Wat de vrouw op een bepaald moment tegen de psychiater
zegt, is tegelijk de poëtica die David Nolens voor deze roman voor ogen moet
hebben gestaan en die hij heeft waargemaakt. "'Ik zou uit alle gedachten
die mensen hebben een boek willen kneden dat even onvolmaakt is als de
gedachten waaruit het is opgebouwd. Dat zou als resultaat een volmaakt en
organisch boek geven.'" Zijn novelle Het
kind was een mooi, intimistisch en naar het wezenlijke peilend boek, en
sourdine geschreven. Stilte en melk voor
iedereen is rijker van thematiek, gedurfder - sommige passages komen zelfs
in deze taboeloze tijd nog schokkend over - en geschreven met een gedrevenheid
die je zelden tegenkomt. Ergens in haar relaas denkt Sarah aan "de
hardwerkende Vlaming die misschien ooit deze woorden te lezen krijgt".
Hopelijk krijgen Sarah en Martin veel lezers, in Nederland én in het land van
koning Albert II, Guy Mortier, Filip Dewinter en kardinaal Danneels.
David Nolens: Stilte en melk voor
iedereen, Meulenhoff/Manteau 2008, 199 p. ISBN 9789085421344
Oorspronkelijk verschenen in De
Leeswolf 2008
deze pagina printen of opslaan