Vertaald proza

W.G. Sebald: Logies in een landhuis

door Erik de Smedt

Vijf geliefde schrijvers en een beeldend kunstenaar portretteert W.G. Sebald in deze bundel, die zowel met zwart-witfoto’s als met kleurenreproducties geïllustreerd is. Het gaat om mensen met wier werk hij decennialang vertrouwd is en die je gerust zielsverwanten zou kunnen noemen. Ten overvloede wijst hij bij enkelen nog op een persoonlijke band. Ook Sebalds grootvader bezat een agrarische kalender zoals die waarvoor Johann Peter Hebel zijn onovertroffen korte verhalen schreef. Op het Sint-Peterseiland in het Bielermeer, waar Jean Jacques Rousseau in ballingschap leefde, verbleef ook Sebald een tijdje. Een van de weinige foto’s van Robert Walser als wandelaar vertoont een treffende gelijkenis met Sebalds grootvader en in Walsers werk trof de schrijver een woord aan waarvan hij dacht dat het zijn eigen vinding was: ‘treurloopbaan’. Natuurlijk gaat de verwantschap dieper: zowel J.P. Hebel als Gottfried Keller en Eduard Mörike waren ‘vooruitgangsgezind conservatief’, argwanend tegenover ‘het blinde proces van de geschiedenis’, getekend door rampen, oorlogen en verwoestingen. Allen, Rousseau en Walser inbegrepen, waren ze verslaafd aan schrijven tegen beter weten in, zelfs als dat zinloos geworden lijkt. Indirect zijn deze schrijversportretten dus ook zelfportretten van W.G. Sebald, al doet deze zijn best om de oudere schrijvers in hun historisch en maatschappelijk kader te plaatsen. Bij Hebel bijvoorbeeld wijst hij op het belang van de fysiocraten en het ideaal van de verlichte vorst, die geen revolutie nodig heeft om tot een betere maatschappijordening te komen, Keller situeert hij in de ontwikkelingsgang van de bourgeoisie, Mörike in het spanningsveld tussen revolutionair patriottisme en burgerlijke bedachtzaamheid. De portretten van Rousseau en Walser focussen meer op het psychologische, met name de paranoia van de eerste en de bewust gekozen ervaringsarmoede van de tweede.
Het meanderende, verbindende en archeologisch gelaagde dat Sebalds grote literaire werken zo fascinerend maakt, werkt in deze portretten veeleer als een gebrek. Ze schipperen tussen (auto)biografische anekdotes, encyclopedische weetjes en literatuurwetenschappelijke bevindingen, verliezen zich vaak in details (het pijnlijkst in het stuk over Rousseau) en al te uitvoerige citaten zonder dat deze een visie schragen. De opbouw is in haast alle portretten zo springerig dat de lezer heel vlug de draad kwijtraakt, de stijl eentonig en voorspelbaar (lintwormzinnen!). Af en toe bevatten de stukken een treffende karakterisering, bijvoorbeeld waar hij de biedermeierkunst schetst als ‘een reflex om zich dood te houden, veroorzaakt door het vermoeden van een slechte afloop’. Andere karakteriseringen vallen dan weer heel licht uit: ‘Altijd, in al zijn prozastukken, wil hij [Robert Walser] boven het zware aardse leven uit, wil hij zachtjes wegzweven naar een vrijer rijk.’ De alliantie van literatuurwetenschapper, encyclopedist en schrijver blijkt in deze portretten weinig gelukkig. Het laatste portret, dat van het oeuvre van de hedendaagse realistische fijnschilder Jan Peter Tripp, vertoont nog het meest de kenmerken van een afgerond essay en de kracht van de concentratie. Hier wordt Sebald ook iemand die de lezer werkelijk inwijdt, zonder zich in details te verliezen: ‘wat is schilderen anders dan zoiets als het bedrijven van anatomie in het licht van de zwarte dood en de witte eeuwigheid?’ Hier is ook de wisselwerking tussen tekst en beeld het sterkst.

W.G. Sebald, Logies in een landhuis, De Bezige Bij Amsterdam, 2012, 18912 p., ill. € 24,9. ISBN 9789023475545. Vert. van: Logis in einem Landhaus door Ria Van Hengel. Distributie: WPG Uitgevers

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2012

deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri