Beschouwingen

Inger Leemans e.a.: * Worm en donder: paradox van de achttiende eeuw

door Christophe Madelein

Worm en donder, het langverwachte vierde deel in de reeks ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur’, handelt over de achttiende eeuw en is geschreven door Inger Leemans, hoogleraar cultuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam, en Gert-Jan Johannes, verbonden aan het Onderzoekscentrum voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht. De titel die ze kozen, is verrassend, maar past helemaal in de achttiende-eeuwse context. In de inleiding verklaren ze waarom: ‘Het “Boek der natuur” leert hem [de achttiende-eeuwer] dat de mens zich soms koning van het universum kan wanen, maar dat hij in Gods hand nietig is als een worm’. De achttiende eeuw is de eeuw van grote en diepgaande emoties, zoals het sublieme van de donder, maar ook van bescheidenheid en nederigheid. In deze titel slagen beide auteurs erin een paradox van de achttiende-eeuwse identiteit kernachtig, helder, en verrassend tot uiting te brengen. En dat doen ze eveneens in de rest van het meer dan achthonderd bladzijden tellende boek.

Geen geromantiseerd beeld
In een nog niet zo ver verleden werd de achttiende eeuw aangeduid als een periode van verval na de ‘Gouden’ zeventiende eeuw. Dat de achttiende-eeuwers hun eigen tijd zelf ook zo ervoeren, heeft die negatieve beeldvorming in de hand gewerkt. In 1968 echter werd de Werkgroep Achttiende Eeuw opgericht. Onder andere onder haar impuls werd dit eenzijdige beeld doorbroken, waarbij men soms wel eens te ongenuanceerd de loftrompet stak over de eeuw van de verlichting. In die val trappen Leemans (de huidige voorzitter van die werkgroep) en Johannes niet: het beeld dat zij schetsen van de Nederlandse achttiende eeuw, is eerlijk en enthousiast, maar niet geromantiseerd. Een uitstekend voorbeeld daarvan is hun bespreking van de boekenmarkt. Op overzichtelijke wijze brengen ze het bestaande onderzoek samen in een coherent betoog, voegen daar vervolgens een eigen visie aan toe, en stellen zo het populaire beeld van een ‘leesrevolutie’ bij door de ontwikkelingen ‘eerder evolutionair dan revolutionair’ te noemen. Ondanks de statistieken en het cijfermateriaal blijft alles bovendien een prettig leesbaar geheel, zoals wanneer ze tongue in cheek besluiten: ‘het lijkt dus wel mee te vallen met de massale literaire aanval op de zedelijkheid van vrouwen, jongeren en dienstpersoneel’.

Veel hoofdstukken en hoofdstukdelen openen met een anekdote of citaat. Zo wordt het onderwerp erg concreet ingeleid, waarna het in zijn ruimere context besproken wordt. Auteurs en literaire werken worden telkens besproken in relatie tot een overkoepelende insteek, hetgeen hun specifieke plaats in het literaire, en culturele en sociale veld verduidelijkt. Als het oeuvre van een auteur in verschillende velden relevant is, dan komt dat oeuvre ook verschillende keren aan bod, zij het met de klemtoon op andere aspecten ervan. Op die manier komt het literaire werk en zijn betekenis centraal te staan, en niet de auteur.

In tegenstelling tot de andere delen van de ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur’, beperkt Worm en donder zich tot auteurs en literaire werken uit het Noorden, de Republiek. De ‘grote divergentie tussen Noord en Zuid in kwaliteit en kwantiteit van voorstudies’ maakte het noodzakelijk om de bespreking van Noord en Zuid – ‘niet principieel maar wel pragmatisch’ – op te splitsen, zo verklaren de hoofdredacteurs van de reeks, A.J. Gelderblom en A.M. Musschoot. Later dit jaar wordt het deel over de Zuidelijke Nederlanden door Tom Verschaffel verwacht.

De sociaal-culturele context
De structuur van Worm en donder is duidelijk. Eerst zijn er een aantal inleidende bedenkingen, waaruit blijkt dat gegevens over letterkunde van de achttiende eeuw niet los te denken vallen van hun sociaal-culturele achtergrond. Daarom wordt in het eerste deel van Worm en donder het letterkundig bedrijf besproken: hier staan netwerken centraal tussen de auteurs onderling, tussen de auteurs en hun uitgevers, en de bredere literaire wereld. Een groot deel van de ‘nieuwe’, twintigste- en eenentwintigste-eeuwse blik op de Nederlandse achttiende eeuw is vormgegeven door het onderzoek naar genootschappen en naar tijdschriften, maar Leemans en Johannes plaatsen deze vormen van netwerken naast (en verweven ze met) onder andere de literaire kritiek en het theaterbedrijf.

In deel twee verschuift de blik naar literatuuropvattingen. Daarbij houden Leemans en Johannes, in navolging van de eigentijdse poëticale traditie, de klassieke driedeling drama, proza, dichtkunst aan. Ze koppelen de abstracte metareflectie op literatuur op overtuigende wijze aan de literaire praktijk en aan de (niet zelden economische) motieven van het eerder besproken letterkundig bedrijf. Zo gaat de gevoeligheid die in romans naar voren komt – met de sentimentele roman als ultiem voorbeeld –, niet alleen gepaard met een verhoogde gevoeligheid op het toneel (met de opkomst van het burgerlijk drama) en een verschuiving van de afbeelding van een veredelde natuur naar de authentieke uitdrukking van een persoonlijke natuurbeleving in poëzie, maar ook met de behoeften en wensen van het lezerspubliek, waar uitgevers op hun beurt uiteraard bijzonder gevoelig voor zijn.

Het derde deel behandelt voornamelijk het inhoudelijke aspect van de achttiende-eeuwse literatuur: aan de hand van de thema’s natuur, mens en maatschappij, en ‘de ander’ trekken Leemans en Johannes de blik open van de innerlijke natuurbeleving, via de mens als sociaal wezen (in zijn verschillende levensfasen), naar de confrontatie van die individuele en sociale identiteit met andere culturen. Elk thema vormt een aanleiding tot diepgravende analyses van concrete literaire teksten en oeuvres. Hoewel Leemans en Johannes erkennen dat bijvoorbeeld de idylle, die in de (vroege) achttiende eeuw bijzonder in trek was, naar hedendaagse normen kitsch is (‘tuinkaboutercultuur op stacaravanterreinen’), bespreken ze het met veel respect en openheid, waardoor de nieuwsgierigheid naar dit verloren genre geprikkeld wordt: ‘Met haar mengeling van sociale eenvoud en cultureel raffinement omvat de idylle zowel een escapistische als een cultuurkritische laag’. Ook weerstaan ze de verleiding om een dichter die vandaag nog aanspreekt, zoals H.K. Poot, vernieuwend of hypermodern te noemen: ze plaatsen hem nadrukkelijk in zijn achttiende-eeuwse context, en loven zijn vermogen om verschillende eigentijdse tradities samen te brengen. Doorheen het hele boek plaatsen ze de achttiende-eeuwse literatuur in haar eigen context, zonder uit het oog te verliezen dat zijzelf en hun lezers in de eenentwintigste eeuw leven.

In deel vier trekken ze deze thematische lijn door en zetten ze religie en politiek centraal; meer dan in het derde deel gaat het hier echter om manieren waarop literatuur ingezet wordt in het maatschappelijk debat. Daarbij is vooral in het slothoofdstuk veel aandacht voor de laatste decennia van de achttiende eeuw: die periode was politiek gezien zeer woelig, en alle partijen deden pogingen om de traditionele (en de niet-traditionele) genres naar hun hand te zetten. Leemans en Johannes tonen in dit deel dat de inhoudelijke discussie hand in hand ging met vormelijke experimenten. Zo is de cirkel rond: het boek begint met een bespreking van het literair werk als maatschappelijk fenomeen, en eindigt met een bespreking van het literaire werk als maatschappelijke hefboom.

Een samenhangend geheel

Het siert Leemans en Johannes dat ze op het eind Joost Kloek, die het werk aan dit deel van de literatuurgeschiedenis begonnen was, de erkenning gunnen die hij verdient. Het is evenwel hun eigen verdienste dat ze er een samenhangend en geestig geschreven geheel van gemaakt hebben. Dit boek is misschien te omvangrijk om het als handboek te gebruiken, maar een beter overzichtswerk van de Nederlandse achttiende-eeuwse literatuur is er niet. Hoewel je Worm en donder als naslagwerk kunt gebruiken, doet die werkwijze enigszins onrecht aan de opzet. Worm en donder vertelt immers een eigen, genuanceerd en samenhangend verhaal van de achttiende eeuw. De afzonderlijke hoofdstukken en zelfs de hoofdstukdelen zijn bovendien ook als zelfstandige teksten te lezen, die er telkens in slagen de nieuwsgierigheid te prikkelen. Onderzoekers van de achttiende-eeuwse literatuur zullen niet om dit boek heen kunnen, omwille van de brede blik en de uitdagende diepgang die op elke bladzijde eloquent tentoongespreid wordt.

Inger Leemans, Gert-Jan Johannes, Joost Kloek (med.): Worm en donder, Bakker Amsterdam, 2013, 815 p., [12] p. pl., ill. € 65. ISBN 9789035130456. Distributie: WPG Uitgevers

Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf 2014

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri