Vertaald proza

Susan Sontag, David Rieff (sam.): Herboren

door Kris van Zeghbroeck

Kleine geschiedenis van de Amerikaanse literatuur (3)

Postmodernisme (1)



Het postmodernisme, een stroming in de Amerikaanse literatuur na de Tweede Wereldoorlog, laat zich niet zo gemakkelijk definiëren. Dat heeft o.m. te maken met het feit dat de postmodernistische fictie tracht te ontsnappen aan de wereld van 'referentialiteit en interpretatie', om zo de menselijke hang naar betekenis op de proef te stellen. Het postmodernisme kan in die zin gezien worden als een afzetting tegen de verlichting van het modernisme. Waar de modernistische literatuur o.m. gekenmerkt werd door het zoeken naar betekenis in een chaotische wereld, parodieerde het postmodernisme deze zoektocht door bewust de chaotische fragmentatie te cultiveren, in een ironisch spel van pastiche, intertekstualiteit en metafictie.



Referentialiteit en interpretatie



Het is eigen aan het postmodernisme dat de gelijkenissen tussen fictie en werkelijkheid als puur toevallig gezien worden, zodat ze niet per definitie een basis vormen voor interpretatie. Fictionele werelden worden zo zelfstandige entiteiten die op hun inherente kwaliteiten beoordeeld moeten worden. De schrijver heeft dan ook geen enkele verplichting om de lezer inzicht te verschaffen in de leefwereld of hem moreel te sturen. Het postmodernisme keert zich niet zozeer tegen de interpretatie op zich ? zo behoudt de lezer de vrijheid om het werk los van de auteur te interpreteren ?, maar is vooral afkerig van de zgn. "dieptemodellen van de interpretatie" die denken alles te kunnen verklaren: "De allesomvattende verklaringsmodellen van de werkelijkheid zoals die aangereikt worden door uiteenlopende religies, filosofische stelsels, politiek-economische analyses, psychoanalyse en andere theorieën, versimpelen voor postmoderne schrijvers op een ontoelaatbare wijze de uiterst complexe wereld waarin we leven". Aldus Theo D'haen en Hans Bertens in het hoofdstuk 'Postmodernisme' van hun studie Amerikaanse literatuur, een geschiedenis (De Leeswolf 2008, nr. 9, p. 678) waarop dit overzicht is gebaseerd (vorige bijdragen gebaseerd op dit boek verschenen in De Leeswolf 2008, nr. 9, p. 676 en 2009, nr. 3, p. 171).

In navolging van de Franse filosoof Jean-François Lyotard worden die allesverklarende en voor de lezer geruststellende 'metarécits' als ficties of 'grote verhalen' ontmaskerd. Wat daarna overblijft zijn slechts de 'petits récits' ('kleine verhalen'): fragmentaire interpretaties die in functie van de complexiteit en de tegenstrijdigheden van de werkelijkheid slechts een beperkte reikwijdte hebben en zeker geen eeuwigheidswaarde ambiëren. Zo kwijt het postmodernisme zich van zijn taak om systematisch alles wat zin geeft en verklaart, te ondermijnen en te deconstrueren, tot enkel nog de fragmenten die we kunnen vertrouwen, overblijven. Zingeving en verklaringen worden als iets tegennatuurlijks gezien; ze berusten niet op universele waarheden en waarden, maar zijn zelfgeschapen ficties waarmee we ons levens binnen de werkelijkheid orde en zin trachten de geven.

Vandaar dat het postmodernisme interesse heeft in de manier waarop taal gebruikt wordt om de werkelijkheid voor te stellen en te structureren. Wie taal gebruikt, maakt per definitie ordeningen, zodat de postmoderne auteur geneigd is om hindernissen op te werpen om interpretaties tegen te gaan. Daarbij wordt voortdurend gebruikgemaakt van metafictionele elementen, zoals commentaar op de geschreven tekst, het schrijfproces of fictie in het algemeen, om de fictionaliteit van een werk in de verf te zetten. De uitgesproken achterdocht in postmoderne romans en verhalen voor authenticiteit en zingeving sluit echter de behandeling van de grote thema's uit de literatuur of existentiële gevoelens niet uit. Wel worden die zodanig geparodieerd dat ze onmogelijk serieus kunnen worden genomen, zoals dat in de traditionele literatuur gebeurt. In zekere zin schrijven de postmoderne auteurs "novels which imitate the form of the Novel, by an author who imitates the role of the Author" (John Barth). Toch kan de postmoderne auteur niet alle referenties naar de werkelijkheid uitsluiten, maar de voortdurend knagende twijfel maakt dat de traditionele fundamentele waarheden en moraal van de roman en de schrijver verregaand ondermijnd worden.



Invloeden



D'haen en Bertens maken een onderscheid tussen enerzijds de door de Europese avant-gardistische surrealisten geïnspireerde "postmoderne schrijvers die streven naar een evenwicht tussen referentialiteit en juist de ondermijning daarvan", door de thema's en vormexperimenten van de modernisten resp. te actualiseren en te radicaliseren. En anderzijds de postmodernisten beïnvloed door de Russisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov (1899-1977) en de Argentijnse auter Jorge Luis Borges (1899-1986), "voor wie de autonomie van het kunstwerk vooropstaat en de referentiële functie op het tweede of derde plan komt".

Naar aanleiding van het uitbrengen van Vladimir Nabokovs onafgewerkte postuum verschenen roman The original of Laura (2009 ? vert. Het origineel van Laura) werden bij de Bezige Bij ook De Russische romans en De Amerikaanse romans heruitgegeven in telkens twee delen. Nabokov kende zijn romandebuut in het Engels met The real life of Sebastian Knight (1941 ? Het werkelijke leven van Sebastian Knight), maar later werd het merendeel van zijn Russische werk door hemzelf of zijn zoon Dimitri naar het Engels vertaald. Zijn doorbraak bij het grote publiek kwam er in 1951 met de 'esthetiserende' roman Lolita: "Het geraffineerde en zelfbewuste spel met taal, de ironische houding van de verteller en de manier waarop de verhouding met Lolita door de verteller uiteindelijk de aanleiding vormt tot een literaire onderneming, tot schrijven, wijzen erop dat Nabokov in Lolita een wereld schept waarvan de relatie tot de echte wereld op zijn best onduidelijk is." In Pale fire (1962 ? vert. Bleek vuur) gaat het volgens D'haen en Bertens nog een stap verder in deze richting. Op het eerste gezicht neemt die roman de vorm aan van een kritische uitgave van een gedicht van John Slade, verzorgd door zijn buurman en zelfverklaarde vriend, Charles Kinbote. Die beweert een ex-koning te zijn van een Slavisch rijk en is er heilig van overtuigd dat hij het eigenlijke doelwit was van de hypothetische moordenaar van Slade. Het commentaar van Kinbote overwoekert het gedicht en gaat bijna uitsluitend over hemzelf omdat hij ervan overtuigd is dat het aan hem refereert. Zo creëert Nabokov een fictionele wereld die in eerste instantie naar zichzelf verwijst. Zijn volgende roman Ada (1969) groeit uit tot een schoolvoorbeeld van autonome taalschepping door het zelfbewuste gebruik van o.m. "woordspelingen, dubbele bodems, spiegeleffecten, verwijzingen naar het schrijfproces en naar Ada zelf, onverwachte wendingen" enz.

Hoewel Nabokov de gewoonte had om een werk volledig in het hoofd uit te denken alvorens het op papier te zetten, zit er opvallend weinig vlees aan Het origineel van Laura (Doodgaan is leuk), zijn onafgewerkte roman. Nabokov moest opboksen tegen een onomkeerbare periode van ziekten en ongemakken toen hij in 1975 aan dit werk begon. Vandaar dat hij zijn vrouw de instructie gaf om zijn manuscript te verbranden mocht hij overlijden voordat het werk voltooid werd. Dat was dan ook olie op het vuur van de controverse rond het al dan niet uitgeven van deze notities door zijn zoon Dimitri. Het resultaat geeft in de eerste plaats een inzicht in Nabokovs manier van werken. Hij schreef zijn manuscripten met potlood op gelijnde systeemkaarten, wat hem toeliet om op verschillende onderdelen van zijn romans te werken, om ze later gaandeweg in de juiste volgorde te rangschikken. Dimitri Nabokov transcribeerde de ruim 130 kaarten en publiceerde ze in een bepaalde volgorde. Om aan de geest van Nabokovs werkwijze getrouw te blijven werden de afbeeldingen van de originele kaarten geperforeerd boven de transcriptie afgebeeld, zodat ze desgewenst door de lezer/onderzoeker naar believen gerangschikt kunnen worden. In de Nederlandse vertaling geeft dit bovendien het effect van een tweetalige uitgave, in de mate dat je Nabokovs geschrift kan ontcijferen. Na een paar redelijk samenhangende hoofdstukken wordt de lectuur gaandeweg fragmentair en frustrerend, aangezien het in totaal om amper een 30-tal normale bladzijden kladtekst en aantekeningen gaat. Nabokovs laatste postmodernistische wapenfeit is duidelijk voer voor onderzoekers en hardcore liefhebbers.



Schrijvers



De postmodernistische groep schrijvers die in de jaren '60 en '70 in het spoor van Nabokov opkwam, zijn Donald Barthelme (1931-1989), Robert Coover (geb. 1932), William Gass (geb. 1924), Susan Sontag (1933-2004), Gilbert Sorrentino (1929-2006), Ronald Sukenick (1932-2004), Raymond Federman (geb. 1928) en John Barth (geb. 1930). Volgens D'haen en Bertens deelden zij met Nabokov "de opvatting van literatuur als 'spel', als formele structuur; het daarmee samenhangende idee dat een literair werk een autonome, naar zichzelf verwijzende constructie is; het inbedden van verhalen in verhalen, waardoor de mogelijke referentialiteit ervan vanzelf verzwakt wordt; het voortdurend parodiëren van eerdere teksten (ook die van de schrijver zelf), wat hetzelfde antireferentiële effect heeft; het besef van kunstmatigheid waardoor de tekst voortdurend met zichzelf bezig is". Opvallend is dat, op Nabokov en Sontag na, er weinig moeite gedaan wordt om de Nederlandstalige markt in het nieuwe millennium van lectuur van deze groep te bevoorraden. Heel wat auteurs als Sorrentino, Coover, Gass, Sukenick en Federman moeten zelfs nog in het Nederlands ontdekt worden.

De blijvende interesse voor Sontag heeft te maken met het feit dat ze als internationaal gerenommeerd essayist voortdurend onder de aandacht bleef. Bovendien genereerde haar overlijden eind 2004 een aantal herdrukken, waaronder vorig jaar de bekende bundel Over fotografie, waarmee Sontag in de jaren '70 de postmodernistische beeldcultuur onder de loep neemt. Sontag maakte de eerste analyses van het prille postmodernisme midden jaren '60 met het titelessay 'Against interpretation' (over nieuwe kunstvormen die zich actief verzetten tegen interpretatie) en 'Notes on Camp' (over de dominantie van ironie in een segment van het culturele leven). Ondanks latere, meer toegankelijke romans als De vulkaanminaar bleef Sontag tegen wil en dank een boegbeeld van het postmodernisme dankzij haar romans (The benefactor, Death kit), verhalen (I, Etcetera) en vooral essays uit de jaren '60 en '70. Dat Sontag aan het alles consumerende label postmodernisme wenste te ontsnappen, wordt gesuggereerd door het interview 'Against postmodernism, etcetera' uit 2000. Sontag, die aan leukemie leed, moest zelf opboksen tegen het stigma van kanker dat in haar essayistisch boek Ziekte als metafoor (1977), waarin ziekte als een metafoor voor het kwaad in de wereld beschreven wordt, aan bod komt. Intussen is haar 'Nagelaten werk' aan zijn tweede deel toe: na bundeling van essays en speeches in At the same time (2007 ? vert. Op hetzelfde moment) verscheen intussen ook een selectie vroege autobiografische geschriften in Reborn (2008 ? vert. Herboren).



Wilde komedie en Apocalyps



Een andere groep van postmodernisten houdt zich net zoals de modernisten bezig met de grote menselijke thema's en de existentiële angsten tegen een achtergrond van de banale en materialistische samenleving. Alleen heeft die samenleving intussen een transformatie ondergaan: "televisie, video en elektronische communicatie hebben hun intrede gedaan en het gevolg is een constant informatie- en amusementsbombardement. Tegelijkertijd worden vrijwel alle dingen niet meer in de eerste plaats in termen van hun functie gezien maar als modeartikel en zijn ze dus opgenomen in het luidruchtige en oogverblindende reclamecarrousel dat ons dag en nacht lastigvalt. De introductie van marktmechanismen in vrijwel alle sectoren van de samenleving heeft eens stabiele verhoudingen voorgoed verstoord en de publieke ruimte tot een verzameling van reclamespots gemaakt. De wereld van de postmodernen is gejaagd, overvol, onzeker en fundamenteel onoverzichtelijk zodat ze voor elke bewoner van die wereld alleen maar uit fragmenten kan bestaan." D'haen en Bertens brengen hier auteurs samen die in hun fictie niet moeten onderdoen voor de gefragmenteerde gejaagdheid van de echte wereld, zoals Thomas Pynchon (geb. 1937), Don DeLillo (geb.1936), William Gaddis (1922-1998), Kurt Vonnegut (1922-2007), Joseph McElroy (geb. 1930), Stanley Elkin (1930-195) en Walter Abish (geb. 1931).

Pynchon profileert zich in zijn oeuvre als een controversieel en zwaar verteerbaar auteur, die het leescomfort ondermijnt door voortdurend de zekerheden in vraag te stellen waarmee je zijn werk benadert. Hij wordt algemeen beschouwd als een van de prominentste stilisten van de hedendaagse Amerikaanse literatuur. Zijn romans zijn beladen met encyclopedische kennis en eruditie op wetenschappelijk, cultureel en historisch vlak; een gekunsteldheid die hij aanvult met verbale speelsheid onder de vorm van parodie en zwarte humor. Doorheen dat mengsel van ernst en komedie, van feiten en verbeelding, suggereert én ontkent Pynchon dat de afgebeelde werkelijkheid mogelijk een verborgen betekenis bezit. Midden in de chaos van de moderne existentie ? die zijn reflectie vindt in de gefragmenteerde structuur van zijn romans ? ondernemen zijn protagonisten onduidelijke en ingewikkelde zoektochten naar de eigen identiteit enerzijds en de zin en structuur van het leven anderzijds. Twee hoofdthema's die algemeen onderkend worden, zijn entropie en paranoia. Het begrip entropie, dat uit de warmteleer stamt, verwijst in algemene termen naar het feit dat elk organisme (onze planeet incluis) langzaam maar zeker op haar definitieve ondergang afstevent. De mens vervalt hierbij onherroepelijk in achtervolgingswaanzin, als enige manier waarop toch nog enige orde kan worden gebracht in de chaos van de hedendaagse maatschappij. De stelling is dat door een complot te vermoeden, je jezelf profileert als homogeen subject tegenover de rest van de (vijandige) wereld. Zo schrijven Pynchons personages een geordende structuur toe aan een wereld die anders toevallig en betekenisloos zou zijn. Mede doordat de auteur de gewoonte heeft de boeken te sluiten voor de zoektocht van de personages beëindigd is, blijft de twijfel overheersen. Zijn de waarnemingen van de personages werkelijkheid, paranoia of beïnvloed van buiten af?

Deze typering geldt ook voor Pynchons nieuwste boek, Inherent vice (zie p. 659), dat gezien kan worden als een soort light versie van Vineland (1990), een experimentele roman waarin de Californische tegencultuur centraal staat. Het postmodernisme, en Pynchon in het bijzonder, heeft regelmatig gebruikgemaakt van het genre van de detective om de zoektocht naar betekenis te parodiëren. Pynchon brengt nu een voor zijn doen zeer toegankelijke soft-boiled detective met Doc Sportello in de hoofdrol. Deze blowende private dick met rastakapsel, lawaaishirt en sandalen raakt in regelrechte Raymond Chandler-stijl verwikkeld in een verdwijningszaak en kidnappingscomplot. Hoewel de tekst minder rijk is dan Pynchons vorige romans staat de parodiërende vermenging van detective noir en Amerikaanse tegencultuur garant voor een verrassende compositie.

Kurt Vonnegut werd initieel gerekend tot de 'black humorists', een groep schrijvers waarin ook een aantal postmodernisten onderdak kregen voor de stroming van het postmodernisme onderkend werd. Er leek een gevoel te bestaan dat het heersende realisme de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog en zijn nasleep (de Holocaust, de atoombom, de Koude Oorlog) niet kon bevatten. De absolute verschrikking maakte van de realiteit een fictie. Zwarte humor werd een wapen waarmee de ontmenselijking van de wereld werd bestreden. Klassieke voorbeelden zijn Joseph Hellers Catch 22 en Kurt Vonneguts Slaughterhouse-five (1969 ? vert. Slachthuis vijf). Deze laatste titel verwijst naar het slachthuis waarin de krijgsgevangen Vonnegut het apocalyptische bombardement van Dresden overleefde. Het biografisch gelinkte personage Billy Pilgrim ziet onbeschrijflijke scènes van verwoesting die hem blijven achtervolgen, zodat hij vlucht in een fantasiewereld die geënt is op Vonneguts sciencefiction. Dankzij de "mengeling van genres, episodische structuur, openlijke verwijzingen naar eerdere romans, het rolletje dat Vonnegut zichzelf toebedeelde, de naïeve tekeningen van de auteur en andere inbreuken op de conventies", behoort dit boek volgens D'haen en Bertens ontegensprekelijk tot de postmoderne experimenten van de jaren '60. Die kenmerken zijn ook aanwezig, zij het minder intensief, in Vonneguts latere werk. Zijn recent uitgegeven postume verhalenbundel Armageddon achteraf zet nog eens zijn bekommernis rond oorlog en vrede in de verf.



Epiloog



De meeste van de hier aangehaalde auteurs werden geboren in de jaren '20 en '30 en debuteerden in de jaren '60 en '70, de hoogdagen van het postmodernisme. Toch is hiermee het verhaal nog niet afgelopen: 'Jonge postmodernisten' als Paul Auster en auteurs van 'De New American School' als Richard Powers en Mark Z. Danielewski blijven resp. geheel en gedeeltelijk de weg van het postmodernisme volgen. Dat illustreert hoe het Amerikaanse postmodernisme, gevoed van buitenaf, tot een zelfstandige literaire stroming is ontwikkeld met een blijvende populariteit. Zo werd bv. het Amerikaanse postmodernisme door sommige Amerikaanse literatuurwetenschappers 'herdacht' tot een brede, door de tijdsgeest geïnspireerde stroming van 1960 tot 1990, waarin naast het door blanke mannen gedomineerde postmoderne experiment, ook ruimte was voor realisme, de opkomst van vrouwelijke auteurs die de geschiedenis herschreven en de moeizame erkenning van de multiculturele fictie. Het blijft de verdienste van Theo D'haen en Hans Bertens dat ze voor een genuanceerdere interpretatie van de Amerikaanse literatuurgeschiedenis kozen.

Susan Sontag, David Rieff (sam.), Herboren, De Bezige Bij Amsterdam, 2009, 334 p., € 0. ISBN 9789023429029. Vert. van: Reborn : early diaries 1947-1963 door Vermeulen, Joris

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2009

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri