Vertaald proza

Jason Cowley (red.): The new nature writing

door Kris van Zeghbroeck

De roep van de wildernis: revival van de Britse ecologische literatuur



De Britse literatuur heeft een lange traditie van schrijven over de natuur (nature writing) die ook naar sommige (ex)kolonies werd geëxporteerd. Verschillende vormen van literatuur kregen onder invloed van het romantische gedachtegoed een stevige natuurinfuus. Met Wordsworth in gedachten voelde elke schrijver zich verplicht om lange natuurwandelingen te combineren met contemplatie en introspectie: de natuur brengt immers het beste in de mens naar boven. Doorgaans was de aandacht voor de natuur parochiaal, wat maakt dat de beschrijvingen het lokale graafschap niet overstegen, zoals in klassiekers als A Shropshire lad (A.E. Housman) of Hampshire days (W.H. Hudson). Maar die traditie van natuurschrijvers werd in 1932 ten grave gedragen door Stella Gibbons' Cold comfort farm: een meesterlijke parodie op de naïeve beschrijvingen van natuur en landschap in de landelijke romans van Thomas Hardy, Mary Webb, de gezusters Brontë en D.H. Lawrence. Opeens kreeg nature writing een negatieve betekenis, werd het een genre waar je best met een boogje omheen kon lopen. Intussen bleef het schrijven over de natuur in de Verenigde Staten wel bloeien. Misschien had het iets te maken met het gevoel dat de Britse natuur aan het krimpen was onder druk van mens en industrie, terwijl de Verenigde Staten, in het spoor van John Muir, haar natuurlijke schatten veilig stelde in een groeiend aantal Nationale Parken.

Met het nieuwe millennium en de spectaculair groeiende aandacht voor de klimaatsverandering is 'natuur' inmiddels geen vies woord meer in Groot-Brittannië. Die hernieuwde belangstelling toonde zich in de promotiecampagne 'Call of the wild' van de uitgeversgroep Penguin en het themanummer The new nature writing van het tijdschrift 'Granta', met een mix van vnl. Amerikaanse en Britse schrijvers. In zijn inleiding maakt redacteur Jason Cowley een onderscheid tussen de oude manier van schrijven over de natuur, "de lyrische pastorale traditie van de romantische zwerver", en de vernieuwende manier waarbij het onderwerp op een experimentele manier wordt benaderd. Daarbij heeft Cowley een voorkeur voor verhalen die door de stem van een participerende ik-persoon wordt voortgestuwd. Qua vorm kan er worden geëxperimenteerd met verslagen van veldonderzoek, essays, memoires of reisverhalen. Het onderwerp kan lokaal zijn, maar het is de bedoeling om het uitzonderlijke in het gewone te tonen door nieuwe invalshoeken te gebruiken. En onvermijdelijk kunnen vele stukken als een klaagzang gelezen worden, waardoor het onvermogen om het oprukkende verlies aan natuur tegen te gaan, in de verf gezet wordt. Voor de Amerikaanse Lydia Peelle, van wie een bijdrage werd opgenomen, moet het nieuwe natuurschrijven ingebed worden in verhalen, zowel fictie als non-fictie, waar we als mens onlosmakelijk deel van uit maken. Het is de scheiding tussen mens en natuur die aan de basis ligt van de achteruitgang van het milieu. We moeten ons weer één voelen met onze natuurlijke omgeving en de soorten waarmee we samenleven. Ook de bijdragen van de natuurhistoricus zijn voor haar ondergeschikt aan het doorleefde natuurverhaal. Alleen blijft de vraag of die empathische band tussen mens en natuur niet voor een stuk van romantische oorsprong blijft?



Wildernis



Penguins slogan 'Call of the wild' raakt aan een essentieel onderdeel van de hedendaagse natuurbeleving. Die is voor de mens als stadsdier nl. een vaak onbereikbaar gegeven geworden (tenzij je bereid bent het groen in de stad als natuur te zien). Het natuurboek is nog de enige bron om de afstand tussen mens en natuur te overbruggen. Zou daar de noodzaak van het menselijke verhaal liggen? In elk geval speelt het begrip 'wildernis' een belangrijke rol in het hedendaagse schrijven over natuur, zoals titels als Jay Griffiths' Wild (2006) en Robert MacFarlanes The wild places (2007 ? vert. De laatste wildernis) benadrukken. Beide Britse auteurs gaan na of er nog ongerepte plekken te vinden zijn, maar waar Griffiths ze zoekt in de verre uithoeken van de aarde, beperkt MacFarlane zijn exploratie grotendeels tot het vaderland. Griffiths laat zich volledig meeslepen door een gesublimeerde notie van het begrip 'wildernis' in de zeven jaar dat ze verscheidene continenten afreist. Daarbij aanhoort ze ook overal verhalen van de vernietiging van de natuur en de wreedheid t.o.v. de oorspronkelijke bewoners. Ze gebruikt een verscheidenheid aan literaire elementen (reisverhaal, memoires, dagboek, reportage etc.) in een door adrenaline opgevoerde schrijfstijl. Griffiths gebruikt een variatie op de klassieke elementen om haar elemental journey te structureren: 'Wild earth', 'Wild ice, 'Wild water', 'Wild fire', 'Wild air', 'Wild mind'. Daarbij verleent het element 'ijs' zijn symbolische bestaansrecht aan de opwarming van de aarde en het wegsmelten van de poolkappen en de gletsjers. De 'Wild mind' staat voor de reflectie op het einde van het boek waarbij in twee hoofdstukjes 'The tragedy of wasteland' t.o.v. 'The comedy of wildness' geplaatst wordt.

MacFarlane beweegt zich veel bedachtzamer door het landschap dat hij beschrijft. Na zijn wereld- en tijdreis in Mountains of the mind (2003 ? vert. Hoogtekoorts), die met de Guardian First Book Award en de Somerset Maugham Award bekroond werd, plooit hij nu terug op het hedendaagse Groot-Brittannië (en Ierland). Vanuit een stukje beukenbos op een mijl van zijn woonst, waar hij zich vaak in een boom nestelt om de omgeving te overzien, vertrekt hij op een zoektocht naar de wildernis. Hij maakt reizen langs verschillende biotopen of landschapselementen (alleen of met een of andere vriend) die de opeenvolgende hoofdstukken bepalen (eiland, vallei, veen, woud, riviermonding etc.). Zijn doel was in proza de laatste ongerepte gebieden in kaart te brengen. Waarmee hij meteen ook een landschap van de geest creëert, die vorm krijgt in de fictieve kaart aan het begin van het boek. MacFarlanes proza situeert zich in de traditie van Edward Thomas, waaraan ook de Duitse auteur W.G. Sebald schatplichtig is in zijn Britse omzwervingen. MacFarlane schrijft zijn combinatie van geschiedenis, herinnering en landschap in het tempo van de wandelaar. Hij zoekt afgelegen plekken op waar hij uit de menselijke geschiedenis kan stappen, omdat de menselijke soort het steeds moeilijker heeft om zich te verbeelden dat hij deel uitmaakt van iets dat zijn kunnen overstijgt. We zijn vergeten hoe de (natuurlijke) wereld aanvoelt. De onthechting die hij op het eiland Ynys Enlli en in de vallei van Coruisk ervoer, stelt MacFarlane halverwege het boek bij als zijn reisgenoot Roger Deakin hem er in de Ierse The Burren van overtuigt dat wildernis niet gelijk te stellen is aan afgelegen uitgestrektheid, maar ook te vinden is in miniaturen, zoals een smalle ontoegankelijke rotskloof met een volledig intacte begroeiing. Gaandeweg gaat MacFarlane meer toegankelijke gebieden exploreren die vaak verrassende juweeltjes herbergen. Wildernis wordt nu gezien als een tumultueus proces dat ononderbroken doorgaat, overal ter wereld. We mogen dan in ons door mensenhanden verbrokkelde landschap de band met de natuur (en onszelf) verliezen, "de wilde natuur kan ons nog steeds tot onszelf terugbrengen".



Wegbereiders



Als er al een peetvader gezocht moet worden voor de revival in de Britse nature writing is dat waarschijnlijk Richard Mabey, die met zijn Flora Britannica (1996) de weg bereidde. Als bezielende ideoloog kunnen we echter de enkele jaren geleden overleden Roger Deakin (1943-2006) noemen. Hij is bekend van Walnut Tree Farm, een compleet vervallen 16e-eeuwse hoeve die hij weer opbouwde tot een levende ecologische woning, ingebed in de omliggende natuur van Mellis Common in het graafschap Suffolk. Zijn levenswijze en visie op natuur werkte haast zo aanstekelijk als het natuurexperiment van Thoreau in de Amerikaanse 19e eeuw. Voor MacFarlane is Notes from Walnut Tree Farm (2008), de postuum gepubliceerde selectie van de notities die Deakin de laatste zes jaren van zijn leven bijhield, het Walden, or Life in the woods van deze eeuw. Het kan gezien worden als het sluitstuk van een trilogie die Deakin tijdens zijn leven inzette met Waterlog, a swimmer's journey through Britain (1999) en Wildwood, a journey through trees (2007 ? Deakin overleed kort na het inleveren van het manuscript). Door de selectie uit een periode van zes jaar in een structuur van 12 maanden te persen, verliezen de notities over de dagelijkse beslommeringen en reflecties wat van hun spontane karakter. Vooral Deakins vermogen om als mens relaties met verschillende dierensoorten te onderhouden (van vossen tot spinnen), en het belang dat hij hechtte aan handenarbeid ? zowel uit ecologische als esthetische overwegingen ? staan centraal. Hij onderstreepte de noodzaak om de menselijke behoeften in overeenstemming te brengen met de noden van de fauna en flora. Deakin had het talent om van een ecologisch geïnspireerd leven een hedonistisch leven te maken. Zo inspireerde hij met Waterlog heel wat mensen om de veiligheids- en gezondheidsreglementering in het zwembad in te ruilen voor de Britse plassen en rivieren. In Wildwood tracht hij door een wereldwijde exploratie van bomen ons tot een beter begrip van bossen (het zgn. vijfde element) te brengen, zodat we het belang van iedere individuele boom en iedere individuele soort gaan onderkennen.

Hoewel Tim Robinson (geb. 1935) minstens een wegbereider is van de Britse new nature writing met zijn tweedelige klassieker Stones of Aran (resp. 1986 en 1995 ? enkel het eerste deel De Araneilanden werd vertaald), staat deze naar Ierland geëmigreerde Yorkshireman wat in de marge van de Britse productie. Mogelijk heeft hij de aanvaarding door Penguin van zijn driedelig project over het Ierse Connemara te danken aan de vernieuwde belangsteling voor geschriften over de natuur. Na Connemara, listening to the wind (2006 ? vert. Connemara, luisterend naar de wind) is intussen het tweede deel verschenen: Connemara, the last pool of darkness (2008). Hierin verplaatst Robinson zijn aandacht van het gebied rond Roundstone, waar hij woont aan de kust van West-Connemara (County Galway), naar het ruigere noordwesten, met zijn fjorden, kliffen, heuvels en eilanden. Een gebied waar de filosoof Wittgenstein een tijdje als kluizenaar leefde, die de streek als "one of the last pools of darkness in Europe" bestempelde. Zoals gewoonlijk dompelt Robinson zich volledig onder in zijn onderwerp, waarbij hij niet enkel oog heeft voor fauna en flora, maar ook voor geologie, cartografie, archeologie, sociologie en (recente) geschiedenis. Als product van eindeloze wandelingen wordt dit land van stenen en wind minutieus vanuit verschillende invalshoeken onder de loep genomen. De schoonheid ligt zowel in de taal als in het landschap, maar door de grote hoeveelheid aan details vraagt Robinson een zeer aandachtige lezer.



Mens en dier



Onvermijdelijk krijgen we met de vernieuwde aandacht voor de natuur ook heel wat natuurschrijvers die op een specifieke diersoort inzoomen. Mark Cocker en Esther Woolfson hebben het gemunt op de kraaiachtigen in resp. Crow country (2007) en Corvus, a life with birds (2008), terwijl Hugh Warwick een prikkelend onderwerp heeft aan egels in A prickly affair, my life with hedgehogs (2008). Cocker maakte met Kathleen Jamie en een aantal van de hierboven vermelde auteurs deel uit van de Britse selectie van het 'Granta'-nummer The new writing. Zijn recentste werk Crow country werd genomineerd voor de Samuel Johnson Prize. Cockers verhuis naar Norfolk in de nabijheid van de Yare vallei en Buckenham Carrs, bracht hem in contact met kraaiachtigen waarvan zo'n 80.000 samentroepen in het gebied: een prachtige en mysterieuze vogelzwerm die "bloeit als een reusachtige nachtbloem". Voor hem het uitgangspunt voor 'A meditation on birds, landscape and nature'. Vooral de roek spreekt tot zijn verbeelding omdat deze vogels volgens hem het talent zouden hebben om ons te herinneren aan wie we ooit waren. Het enthousiasme waarmee Cocker zijn onderwerp volgt, doet denken aan William Fiennes' The snow geese (2002 ? vert. De sneeuwganzen). Beide werken hebben de eigenschap iets van "the very foundations of my birding self" bij zowel auteur als lezer los te maken. In vergelijking met de mysterie van de vogel in het wild moet de vogel in gevangenschap het uiteindelijk afleggen. Toch weet de Schotse romanschrijver Esther Woolfson met Corvus, a life with birds een snaar te raken bij de lezer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat de genus corvus (kraaiachtige) staat voor intelligente, sociale en nieuwsgierige vogels, die haast over een vorm van humor lijken te beschikken. Woolfson heeft een aantal vogels die vrij in huis rondvliegen, waaronder de roek Chicken en de ekster Spike. Het is verbazingwekkend wat dagelijkse observaties van deze vogels in gevangenschap kan opleveren aan bespiegelingen over de fragiele soortoverschrijdende band die ontstaat tussen mens en dier: "With each has been established an enduring sense of connection, one that extends far, towards a world, a life, a society, of which I once knew nothing at all."

De kraaien pik je zo uit het luchtruim, maar egels leiden een tamelijk verborgen bestaan. Hugh Warwick heeft zijn hart verloren aan dit weinig begrepen maar alom gekend diertje, waarvan het beeld in Groot-Brittannië sterk bepaald is door Beatrix Potters Mrs Tiggy-Winkle. Wat zijn egels, wat doen ze, wat is hun relatie tot vogels, en tot mensen? Er zijn meer gespecialiseerde werken over egels, maar Warwick richt zich sterk op de menselijke kant van het verhaal en de beeldvorming van de dieren. Een intermezzo als de International Hedgehog Olympics (Colorado) niet te na gesproken, staat de ecologische vraag centraal of de globale opwarming de traditionele winterslaap van de egel niet ondermijnt? A prickly affair heeft op gebied van literaire nature writing minder te bieden dan de andere boeken die hier aan bod kwamen. Dat neemt niet weg dat je de vraag kan stellen of egels effectief "early-warning canaries for ecological disaster" zijn? Ik vraag het me toch af als in het putje van de winter twee vuistgrote egeltjes aan de achterdeur het voer van mijn katten opschrokken, terwijl de gedupeerden beduusd toekijken.

Jason Cowley (red.), The new nature writing, Granta London, 2008, 263 p., ill. € 21,15. ISBN 9781905881024

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2008

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri