Wat heeft de toekomst voor ons in petto? Enkele decennia terug raadpleegde Margaret Atwood al eens haar glazen bol met The Handmaid’s Tale (1985), waarin vrouwen ingezet worden als broedmachines voor de dictatoriale klasse, die met onvruchtbaarheid kampt door milieuvervuiling en seksueel overdraagbare ziekten. Met de ingang van het nieuwe millennium keek ze opnieuw naar de toekomst met een ambitieuze trilogie, waarmee ze bewust de grenzen van literaire prozagenres blijft verleggen. Hoewel ze geen onderscheid wil maken tussen elitaire en populaire verhaalkunst, benadrukt ze dat ze geen sciencefiction, maar ‘speculatieve fictie’ schrijft. Daarin wordt een apocalyptisch en dystopisch maatschappijbeeld opgehangen dat op een afwijkende manier sterk aanleunt bij de wereld die wij kennen: een mengeling van het verleden en de toekomst. De eerste twee delen, Oryx and Crake (2003) en The Year of the Flood (2009), hebben haar naar eigen zeggen een grote aanhang bij de ‘biogeeks’ bezorgd. De ouders van Atwood waren biologen, wat haar ruim inzicht gaf in de manier van denken van biowetenschappers, die zich eindelijk begrepen voelden door de literatuur. Zo heeft Atwood in de loop van de afgelopen tien jaar thema’s aangesneden die toen verre toekomstmuziek leken, maar intussen een vaste stek in de nieuwsgaring hebben. Denk maar aan de ophefmakende, maar poepdure ‘labburger’ van gekloond vlees. Met het slotdeel, MaddAddam (2013), groeit Atwoods kenmerkende poëtische stijl naar een apotheose, gelardeerd met een stroom van woordspelingen, die zich tot in de titel genesteld hebben. Alleen blijft de vraag of met de ‘biogeeks’ aan boord de gewone literaire stervelingen beginnen af te haken? De Britse auteur Justin Cartwright heeft intussen zijn buik vol van genetisch gemanipuleerde mensen met blauwe genitaliën en grote penissen. De druk om de drie delen na elkaar te lezen, aangezien ze niet op zich gelezen kunnen worden, is hem duidelijk te veel geworden. Wel krijgen we aan het begin van deel drie een samenvatting van de eerste twee delen, die parallel in de tijd lopen vanuit verschillende standpunten. Het derde en laatste deel bouwt daar dan chronologisch op voort.
Eigenlijk was de wereld al om zeep door de verloedering van het milieu en de macht van de elitaire biotechnologische corporaties. Deze politionele staatjes verdrijven de verpauperde mensen naar sloppenwijken, zodat er een doorgedreven klassenmaatschappij ontstond. Een vergiftigde Blysspluss gelukspil ontketent een pandemie die de mensheid grotendeels van de kaart veegt. Atwoods ‘Nieuwe Wereld’ wordt bevolkt door de zachtaardige, vegetarische Crakers, een genetisch gemanipuleerd mensenras van de wetenschapper Crake, dat niet enkel ontdaan is van de eigenschappen waarmee de mensheid de aarde ten gronde richtte, maar ook kenmerken heeft die uit de planten- en dierenwereld werden overgenomen. Naast de paar handvol overlevende echte mensen van verschillende ideologische of religieuze strekking, wordt de Edense harmonie verstoord door Painballers: gewelddadige, ontmenselijkte gevangenen die door de elite als gladiatoren werden ingezet en nu van verkrachting een sport maken. Voeg daarbij een amalgaam van verwilderde genetisch gemanipuleerde dieren als kwaadaardige Wolvogs en reusachtige Pigoons, en alle ingrediënten zijn aanwezig om met een uitgebreide cast de strijd voor overleving aan te gaan. Pigoons, reuzenvarkens die gebruikt werden voor de grootschalige kweek van menselijke organen, zijn dankzij het gebruik van menselijk breinweefsel geëvolueerd van gedomesticeerde dieren naar intelligente carnivoren.
De Engelse coverafbeelding van een Pigoon met vleugels van een raaf of kraai lijkt een samenstelling van een futuristische hoogstandje van genetische manipulatie en een scheppingsfiguur uit de Noord-Amerikaanse mythologie. Samen vormen ze de verbeelding van de Engelse uitdrukking ‘When pigs fly’, of het onmogelijke waarheid wordt. Deze samensmelting van verleden en toekomst vinden we ook in het feit dat de genetisch gemanipuleerde Crakers spontaan op zoek gaan naar religie en verhalen om hun leven zin te geven. De wetenschapper die hen creëerde en zijn geliefde, worden verheven tot de godheden Crake en Oryx, met Jimmy de Snowman, wiens vader de Pigoons hielp ontwikkelen, als hun profeet op aarde. Religie staat centraal in Atwoods trilogie met onder meer overlevende mensen van de sekte God’s Gardeners, die naar de pandemie verwijzen als de Zondvloed en talloze referenties naar Adam en de tuin van Eden. Mythes, verhalen en passages uit de evangelies van futuristische apostelen als Toby bepalen de inventieve tekstuur van Atwoods magnum opus. Het proces van een orale verteltraditie die aan de weg timmert naar het geschreven woord krijgt hier, met heel wat woordspelingen en ironie, een postmoderne invulling. Dat neemt niet weg dat plotmatig de dagelijkse sores van de vele personages en figuranten, van liefde over conflict tot verlies, het verloop van de trilogie bepalen. Voor sommigen een boeiend geheel, voor anderen een zoveelste futuristische wereld die gaandeweg op de zenuwen begint te werken. Een ding staat vast: met Atwood koop je geen kat in de zak, maar wordt er je eerder een pad in de korf gezet. Een pad die je niet alleen doet nadenken over verleden, heden en toekomst, maar ook over het falen van de mens om volledig grip te krijgen op de natuur en de kracht van de natuur om dingen te blijven veranderen. Een pad met de signatuur O.W. Toad: een anagram dat staat voor Atwood. De auteur als luis in de pels van de lezer.
Margaret Atwood, MaddAddam, Prometheus Amsterdam, 2013, 442 p., € 19,95. ISBN 9789044624496. Vert. van: MaddAddam door Lidwien Biekmann. Distributie: WPG Uitgevers
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2013
deze pagina printen of opslaan