Met Alice Munro (1931) haalt Canada haar eerste Nobelprijswinnaar Literatuur binnen — toch als we de in Canada geboren maar als kind naar de Verenigde Staten geëmigreerde schrijver Saul Bellow niet meerekenen. Nog opvallender is dat hier een kortverhalenschrijver pur sang bekroond wordt, wier verhalen haast repetitief onderzoeken wat er zich in het verleden van alledaagse personages heeft afgespeeld. Wie de grootsheid van Alice Munro ten volle wil appreciëren moet bereid zijn de woelige psychologische onderstromen bij een schijnbaar rimpelloos oppervlak te exploreren. De jubelende Britse schrijver AS Byatt is zo’n fanatiek duiker, terwijl de Amerikaanse Brett Easton Ellis eerder een klimmer is, die over het saaie oppervlak en het ontbreken van piekende Great Canadian Novels valt. Zijn twitter-bericht dat Munro overgewaardeerd wordt, slikte hij echter gauw in nadat hij sterke tegenwind kreeg van de publieke opinie.
Munro’s verhalen werden vooral in Canada bekroond, waar ze een aantal keer de Giller Prize (1998 en 2004), de Governor General’s Literary Award (1968, 1978 en 1986) en de Trillium Award (1991, 1999 en 2013) op haar conto schreef. Internationale erkenning kreeg ze met specifieke bekroningen voor kortverhalen als de PEN/Malamud Award (1997), de Rea Award (2001) en de O. Henry Award (2006 en 2008). In 2009 verzilverde ze haar gestaag gegroeide internationale reputatie met de Man Booker International Award. Daarmee kreeg ze een publiciteitsmachine achter zich die haar naambekendheid wereldwijd versterkte. De Nobelprijs ging dit jaar niet naar een nobele onbekende, maar een auteur die vaste voet aan de grond heeft in het Nederlandse taalgebied met een tiental vertalingen, die voor het grootste gedeelte bij uitgeverij De Geus zijn verschenen. Vorige maand is bij De Geus na Dear Life (2012, vert. Lief leven), haar laatste bundel, nu ook de voorlaatste verhalenbundel van Alice Munro vertaald: Too Much Happiness (2009, vert. Te veel geluk).
Het kortverhaal is al vaak ten dode opgeschreven om bij elke opvallende nieuwe bundel weer springlevend te worden verklaard. De traditionele weg voor een schrijver was om via kortverhalen in literaire bladen en een verhalenbundel te debuteren, en dan met een roman het echte werk aan te vatten. Tegenwoordig verkiest de uitgever een debuutroman of tracht hij een verhalenbundel als een roman te marketen. De intussen bejaarde Alice Munro koos van in het begin resoluut voor het kortverhaal, hoewel haar tweede bundel met gelinkte verhalen (Lives of Girls and Women (1971)) vaak als een roman opgevat wordt. Veertien originele bundels vormen de basis van haar uitgebreid bejubelde en bekroonde oeuvre. Sinds enkele jaren geeft de door kanker en hartklachten geplaagde auteur aan dat ze met schrijven zou stoppen. Haar laatste bundel geeft daar weer voeding aan. Waar veel schrijvers hun fictie met hun persoonlijke leven spijzen, vindt Munro dat ‘goede literatuur meer is dan je eigen levensverhaal te vertellen’. En toch neemt ze in het als ‘Finale’ getitelde tweede deel van Lief leven vier autobiografische verhalen op, waarover ze zegt: ‘Ik geloof dat dit de eerste en de laatste — en de persoonlijkste — dingen zijn die ik over mijn eigen leven te zeggen heb’.
Deze levensschetsen typeren overigens in belangrijke mate Munro’s fictieve verhalen. In de eerste plaats de setting van Huron County (Ontario) waar Munro opgroeide en waar de meeste van haar verhalen gesitueerd zijn. Een verstikkende kleinsteedse landbouwregio waar je evenveel kans hebt om God te vinden als verdoemd te worden en waar mensen die uit de pas lopen met de vinger worden gewezen. In deze bekrompen omgeving was het niet vanzelfsprekend voor Munro om zich als literair schrijver te ontwikkelen. De moederfiguur in deze verhalen, die zich van boerendochter tot onderwijzer opwerkte, maar steeds het gevoel had dat ze meer in het leven kon bereiken, is paradigmatisch voor de vele oudere vrouwen in Munro’s fictie die terugblikken op het verleden en de gemaakte keuzen. Toch is het vooral de jonge zoekende Alice die gezien kan worden als de verpersoonlijking van Munro’s voortdurende thematische exploratie van wat er zich in het verleden afspeelde.
Munro dissecteert het saaie huiselijke leven van alledag, waaronder heel wat emoties als liefde en seksueel verlangen schuilgaan. De romaneske hang naar plot is haar totaal vreemd. Ze volgt de natuurlijke, onchronologische gedachtestroom om de essentie van het menselijke bestaan te vatten in subtiele ogenblikken van geestelijke verlichting. Dat, samen met haar obsessie voor het verleden, maakt dat Munro vaak met Tsjechov wordt vergeleken. Je zou kunnen zeggen dat ze de ‘essentiële imperfectie’ van het leven celebreert. Daarbij hanteert ze graag ironie, zodat de suggestie van mislukking, hoop of verlossing steeds open blijft. Waarheid blijft een relatief begrip gezien de leugens die mensen zichzelf voorspiegelen en de onvolmaaktheden van het geheugen.
Ondanks haar universaliteit en wereldklasse blijft Alice Munro een sterk in het land en de natuur gewortelde Canadese schrijver, die haar personages en de grond waaruit ze voortkomen onlosmakelijk verbindt. Met meesterlijk opgebouwde kortverhalen, die stuk voor stuk de details en de kracht van een roman bevatten, heeft ze Huron County op de kaart gezet als literaire evenknie van William Faulkners fictieve maar legendarische Yoknapatawpha County.
Alice Munro, Te veel geluk, De Geus Breda, 2013, 411 p., € 22,95. ISBN 9789044523560. Vert. van: Too much happiness door Pleuke Boyce
Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2013
deze pagina printen of opslaan