Een dreun op je achterhoofd die nog vele dagen lang nazindert. Dat is
wat je voelt als je, bijna vijfhonderd pagina's na de openingszin, Lize Spits
debuutroman dichtslaat. Niet dat het er niet zat aan te komen. Het onheil waarop
het uiterst plotgedreven Het smelt
uitdraait, stond eigenlijk van meet af aan al in de sterren geschreven. Maar de
tergend scherpe en meedogenloos precieze manier waarop Spit het verhaal van een
getroebleerde jeugd en de gevolgen vertelt, doen je toch nog verbluft naar adem
happen. En dat laatste is moeilijk, met een dichtgesnoerde keel, smachtend naar
een laatste zuchtje lucht, putlucht desnoods.
Het smelt breekt
qua thematiek nochtans geen potten. De plaats van handeling is Bovenmeer, het
uitzichtloze dorp waar hoofdpersonage Eva haar jeugd doorbracht - Spit
boetseerde het naar haar geboortedorp, het Kempense Viersel, een typisch Vlaams
Jommekesdorp. Eva beleefde er haar niet geheel rimpelloze jeugd, om het zacht
uit te drukken. Haar ouders marineerden hun teleurstellingen graag in te veel
alcohol, basisrecept bij uitstek voor een kindertijd vol schaamte, onzekerheid
en veel te vroeg afgedwongen verantwoordelijkheidszin. Dat laatste wordt
versterkt door de aanwezigheid van kleine zus Tesje, een meisje met autisme,
een extra zorg erbij voor Eva.
Wanneer Eva en haar twee vrienden, Pim en Laurens, tijdens
een warme zomer hun onschuld verliezen in een zoektocht naar kicks en
vernedering met andere meisjes, loopt haar kindertijd abrupt af. ‘Deze zomer
zou bepalend worden,’ schrijft ze, ‘dat wisten we alledrie. Juli en Augustus
markeerden het einde van de lagere school en het begin van de middelbare school
en alles wat we kenden, inclusief onszelf, stond op het punt te veranderen.’
Het begint allemaal opwindend, Eva die mee mag doen met de jongens en hun
ontluikende seksualiteit, de zoektocht naar wie het verst durft te gaan. Maar
het spel ontspoort volledig en de hechte band tussen de drie jeugdvrienden ontploft
als een splinterbom: diep gekwetst en beschadigd vertrekt Eva uiteindelijk naar
Brussel voor haar studies. Later blikt ze terug op die bewogen zomer:
‘Negen jaar geleden, toen ik in Brussel kwam wonen, leken
alle Arabieren van middelbare leeftijd op elkaar. Vandaag, op deze snelweg
richting het dorp waar ik ben opgegroeid, lijkt elke blanke man achter het
stuur op mijn vader.’
In deze twee korte zinnen vat ze alles samen: de jeugd, de
vaderrol, de vlucht naar een grootstad, die eerst vreemd lijkt maar
uiteindelijk vertrouwd aanvoelt in al haar anonimiteit. En de terugkeer, jaren
later dus, van Eva naar haar geboortedorp. Met op de achterbank een groot
ijsblok, dat langzaam maar zeker smelt - een meesterlijke literaire vondst, dat
ijsblok, een motief dat briljant gedoseerd door het boek geweven is en dat de
lezer blijvend zal herinneren aan de afwikkeling van de plot. Het smelt is daardoor ook een boek dat
je niet weglegt zonder eerst nóg een hoofdstukje te willen lezen.
Dat toont haar pure vakmanschap, en dat is geweldig, maar
Lize Spits talent gaat veel verder. Ze is een grootmeester in het oproepen van
herkenbaarheid en van de werkelijkheid in haar meest alledaagse,
vanzelfsprekend aandoende verschijningsvorm. Maar onder dat vernislaagje van
slaapverwekkend vertrouwen, krioelen onheil en verderf als een amorfe massa
maden door elkaar heen. Alles is schone schijn, en daaronder gaapt een beerput.
In Het smelt licht Spit het deksel
van die beerput: het is een geur om nooit meer te vergeten.
Amsterdam : Das Mag 2016, 2016, 478
p. ISBN 9789082410617
deze pagina printen of opslaan