Als vierde deel in de nieuwe reeks publicaties van het Paul van Ostaijen- genootschap verscheen een facsimile van het avant-gardeweekblad 7 Arts van 10 april 1924 met daarin Van Ostaijens gedicht ‘De marsj van de hete zomer’. Deze keer wordt de reproductie in een kartonnen kaft gepresenteerd, die aan de binnenkant bedrukt is met een toelichtend essay van huisschrijver Matthijs de Ridder.
7 Arts, hebdomadaire d’information et de critique was een Brussels
constructivistisch tijdschriftje dat verscheen tussen 1922 en 1928, waarin
vooral veel aandacht besteed werd aan beeldende kunst en architectuur. Kunst
diende volgens de constructivisten immers een afspiegeling van het moderne stadsleven
en liefst ook maatschappelijk nuttig te zijn. Dat leidde tot enerzijds
abstracte, geometrisch vormgegeven beeldende kunst en anderzijds tot ontwerpen
op het vlak van architectuur, urbanisatie en industriële vormgeving. In 1924
waren Karel Maes en Pierre Flouquet verantwoordelijk voor de schilderkunst in 7 Arts en Victor Bourgeois voor de
architectuur. Victors broer, de dichter Pierre Bourgeois, was de literaire
redacteur, want aan de literatuur werd ook aandacht besteed, al was dat een
kunstvorm die moeilijker met de constructivistische principes te rijmen viel.
Blijkbaar was
het Victor Bourgeois die Paul van Ostaijen om een bijdrage voor een themanummer
van het tijdschrift had verzocht. De editie draaide, in de woorden van Matthijs
de Ridder, ‘helemaal om de vraag welke invloed de razendsnelle mechanische
ontwikkelingen van die tijd zouden (moeten) hebben op de (beeld)taal van de
moderne kunstenaar’. De Ridder schetst de ontstaansgeschiedenis van ‘De marsj
van de hete zomer’, dat van een vrij traditioneel gedicht ten gevolge van
doorgedreven abstrahering evolueerde naar een ‘min of meer concreet modern
stadsbeeld’ dat enigszins binnen de poëtica van 7 Arts paste. De aan het Italiaanse futurisme ontleende opvattingen
die aan die poëtica ten grondslag lagen, had Van Ostaijen nochtans eerder al
van de hand gewezen. De Ridder merkt dan ook terecht op dat Van Ostaijen
allicht weinig onder de indruk zal geweest zijn van de gedichten van Léon
Chenoy en Georges Linze in hetzelfde nummer.
Over het lange gedicht ‘Reportage industriel’ van Pierre
Bourgeois zegt de bezorger dat het ‘Van Ostaijen vermoedelijk wat
optimistischer [moet] hebben gestemd’. Misschien is dat zo, maar dat de
opmerking van Maurice Casteels in het essay ‘Le style exact’ als zou de moderne
schrijver gedoemd zijn om terug te keren ‘naar het lyrisme en het
subjectivisme’ er een naar Van Ostaijens hart was, waag ik te betwijfelen. Het
lyrisme dat de ‘treurwilg met lorgnet’ (zoals Van Ostaijen hem ooit omschreef)
voor ogen stond, was immers fundamenteel verschillend van het ‘in het
metafysiese geankerde spel met woorden’ dat Van Ostaijen ambieerde. Maar goed,
dat is voer voor discussie en wellicht zou De Ridder deze uitspraak wel beter
gekaderd hebben indien zijn toelichting niet binnen de fysische grenzen van
deze fraai vormgegeven map had moeten vallen. De facsimile van een 7 Arts-nummer is overigens een
hebbeding, want goed geconserveerde originele exemplaren zijn een antiquarische
zeldzaamheid en kosten doorgaans een veelvoud van deze publicatie.
Antwerpen : Paul van
Ostaijengenootschap Antwerpen 2015. ISBN 9789490889081
deze pagina printen of opslaan