Twee broers zitten gevangen in een
put in het midden van een onherbergzaam bos. De oudste, ‘de Grote’, doet
verwoede pogingen om te overleven. Hij voedt zich met wormen en andere insecten,
oefent zijn spieren en houdt zich aan een strakke routine. De jongste, ‘de
Kleine’, raakt er echter al snel van overtuigd dat ze hun gevangenschap niet
lang zullen overleven. Hij weigert te eten, verliest zich in hallucinaties,
meet zich zo aan de heldhaftige Attila de Hun en spreekt wartaal uit. Ook
verzet hij zich tegen het optimisme van zijn grote broer die de roman opent
met: ‘”Onmogelijk om hieruit te komen, […] Maar we komen eruit.”’ <br
/> Om die gevangenschap
en de strijd tussen de twee broers draait de tweede en meest recente roman van
Iván Repila (Bilbao, 1978), die ook als copywriter, grafisch ontwerper en
uitgever werkte. De jongen die het paard
van Attila stal oogstte internationaal veel lof en werd geselecteerd voor
prestigieuze prijzen. De roman doet wellicht denken aan Ik ben niet bang (2002), een van Niccolò Ammaniti’s bestsellers,
die in 2003 verfilmd werd door Gabriele Salvatores. In de succesvolle
Italiaanse roman en de gelijknamige verfilming dialogeert de negenjarige
Michele met zijn vermeende broer, die vastgeketend zit in een kuil, en ontdekt
het jongetje hoe meedogenloos anderen wel zijn.
Die wreedheid ervaren ook beide
broers in de roman van de Spaanse auteur Repila, maar pas in het laatste
hoofdstuk wordt duidelijk wie verantwoordelijk is voor hun gevangenschap en hun
ontberingen. Halverwege de roman kijkt de schuldige al even over de rand van de
put kijkt en trekt zich dan snel terug. Meer dan een schaduw lijkt de lezer dus
niet op te merken in deze gebalde vertelling, waarin snedige dialogen,
expressionistische overdrijvingen, gedetailleerde beschrijvingen en gortdroge,
bijna wetenschappelijke digressies elkaar afwisselen. Bepaalde passages of
beschrijvingen worden trouwens hernomen, met kleine varianten. Vertaalster
Irene van de Mheen heeft niet alleen het ritme van de Spaanse tekst knap
omgezet in De jongen die het paard van
Attila stal, maar ze weet ook Repila’s gitzwarte humor feilloos weer te
geven.
Bovendien
is de roman een fabel over broederliefde, solidariteit, overleving en wraak,
maar zou die ook verwijzen naar Plato’s allegorie van de grot en zijn ideeën
over taal. Moet de zeven meter diepe put waarin ‘de Grote’ en ‘de Kleine’
beland zijn, gezien worden als een afspiegeling van de veranderlijke en fysieke
realiteit, waarin we leven en waarin zaken moeilijk benoemd kunnen worden?
Zouden de taalspelletjes en wartaal van ‘de Kleine’ hiervan een illustratie
zijn? Herlees je na het verhaal van De
jongen die het paard van Attila stal de epigrafen van Margaret Thatcher en
Bertold Brecht, dan kan je dat als lezer waarschijnlijk alleen maar beamen,
zeker als je (on)menselijkheid, economie en politiek met elkaar verbindt. Zo
wordt De jongen die het paard van Attila
stal een allegorische lezing van onze realiteit.
Amsterdam : De Bezige Bij 2016,
123 p. Vert. van: El niño que robó el caballo de Atila door Irene van de Mheen. ISBN 9789023494751
deze pagina printen of opslaan