Kort voor hij zevenentwintig zou worden, schoot Breece D’J
Pancake (1952-1979) zich met een jachtgeweer door het hoofd. Jagen was, net als
vissen, een geliefd tijdverdrijf van de auteur die in het bergachtige West
Virginia opgroeide. De twaalf kortverhalen die hij naliet, zijn diep in zijn ruige
geboortestreek geworteld.
In het openingsverhaal ‘Trilobieten’ - fossielen die ooit
als heel waardevol werden beschouwd door de indianen in de regio vanwaar Breece
Pancake afkomstig was - word je meteen ondergedompeld in de hoofdthema’s van
zijn werk: afgrondelijke eenzaamheid en levens die dikwijls al in de knop
worden gebroken bij gebrek aan mogelijkheden in een streek die drijft op
gasbronnen, koolmijnen en kleinschalige, vaak verlieslatende, landbouw. Ook
Colly probeert de ouderlijke boerderij na de dood van zijn vader draaiende te
houden, maar weet dat hij niet om de verkoop ervan heen zal kunnen. Het praatje
met de man van de lening bedrukt hem, net zoals de ontmoeting met zijn
ex-liefje Ginny, die sinds twee jaar in Florida studeert:
‘Ik kijk lange tijd naar de
holle schaduwen die haar ogen verbergen. Ze is iemand die ik lang geleden heb
ontmoet. Ik kan me haar naam even niet herinneren, en dan schiet hij me weer te
binnen’.
Na
een zielloze vrijpartij in een vervallen stationsgebouw vertrekt Ginny abrupt.
Wanneer Colly opkijkt, ziet hij de achterlichten van haar wegrijdende auto
oplossen in de mist.
Het zijn de wrange details die je bijblijven, eerder dan de weg die wordt
afgelegd door de personages - boeren, mijnwerkers, truckers, liefhebbers van
hanengevechten, vossenjagers, serveersters: doorgaans zitten hun levens zo
muurvast dat er van een ontwikkeling geen sprake is. In ‘Wat zal met het dorre
geschieden?’ stopt de trucker Otto bij de Gerlocks, zijn pleeggezin, althans
tot het geld van de bijstand op was. Otto had het goed kunnen vinden met hun
dochter Sheila en haar neef Buster. In hun puberteit geraakten de onderlinge
verhoudingen echter uit evenwicht. Daarbovenop kregen Otto en Buster een
auto-ongeluk waar Buster zwaar gehavend uitkwam. Na het onbevredigende weerzien,
muist Otto ervanonder.
De titel van dit verhaal is ontleend aan een bijbeltekst.
De in de Angelsaksische wereld postuum bejubelde Pancake had zich dan ook tot
het katholieke geloof bekeerd toen hij halverwege de twintig was. John Casey
(verbonden aan de Universiteit van Virginia, toen hij in de lente van 1975
Pancake voor het eerst ontmoette) zegt in het nawoord bij deze verhalenbundel
dat hij evenzeer in het duister tast over Pancakes zelfmoord als over zijn
bekering. James Alan McPherson (Afro-Amerikaanse auteur, collega van John
Casey, winnaar van de Pulitzerprijs voor fictie in 1978) meent in het voorwoord
wel iets te hebben begrepen van wat Pancake bewoog. Langs de kronkelige
bergwegen in diens geboortestreek was hem namelijk het gebrek aan horizon
opgevallen: je keek er óf naar de hemel, óf naar de huizen beneden in de dalen.
Vooral met de vaak uitzichtloze diepte confronteert Pancake zijn labeurende
personages in deze stationaire verhalen, die stuk voor stuk van een wrede,
mistroostige schoonheid zijn.
Amsterdam : Lebowski, 2016, 180
p. Vert. van The stories of Breece D 'J Pancake door Johannes Jonkers. ISBN 9789048828111
deze pagina printen of opslaan