Nederlands proza

BOEKEN NR. 10, SEPTEMBER 2016

Pjeroo Roobjee: Niets te vieren

door Katja Feremans

Baron Roderick Ponto da Ponte krijgt het warm noch koud, wanneer hij in zijn palazzo op Sicilië verneemt dat zijn groottante aan moederskant in het verre Meetjesland de geest heeft gegeven. Pas wanneer de aan roesmiddelen verslaafde zoon van een mislukte Vlaamse filmactrice en een aan alcohol bezweken Siciliaanse edelman door een anonieme briefschrijver wordt aangepord om de omstandigheden van het sterfgeval te komen onderzoeken, zet hij meteen koers naar het ‘liederlijk donkere land der Coburgers’. Daar aangekomen trekt de vrijgezel in bij zijn moeder en haar bijzit.
 
Zijn moeders mosselhuis is een van de levendigste plekken in het oer-Vlaamse dorp waar de dagen worden gevuld met kwaadspreken, kletsen, eten, drinken, en hofmakerij. De tijd lijkt er ruim vijftig jaar stil te hebben gestaan, een indruk die in de hand wordt gewerkt door het slag van dorpelingen dat voor het voetlicht wordt gehaald. Maken onder meer hun opwachting: een veldwachter die geregeld op pad is met een pedofiele handelaar in beestenvellen, een door hartenpijn verscheurde caféhoudster, een melkmeisje, meerdere keukenmeiden, een prediker die tevergeefs zijn volgelingen op het rechte pad probeert te houden.
 
Het gevoel dat de tijd is teruggedraaid wordt nog versterkt door Roobjees archaïsche taal. De Gentse schrijver/beeldend kunstenaar/theatermaker (1945) bedient zich royaal van in onbruik geraakte verbuigingsvormen en vervoegingen. Van zijn van onder het stof gehaalde woorden, komen er wel nog heel wat voor in het dialect van de regio, dus wie daar voeling mee heeft, zal minder vaak struikelen over de acrobatische zinnen. In dit retrodecor komen actuele verwijzingen en modewoorden - het verhaal speelt zich wel degelijk af in de eenentwintigste eeuw - anachronistisch over. Opvallend aan Roobjee’s stijl is ook zijn eigenzinnige beeldspraak, die onder meer bijzondere eenheden van lengtemaat oplevert, zoals de lengte ‘van drie kinderneuzen’ of ‘van een opgeschoten knapenelleboog’.
 
Een stukje Roobjee proeven en tegelijk kennismaken met de dorpsgigolo Delmar Swyngedau?  
 
‘Zijn lichaam, dat uit taankleurig marmer leek gehouwen, hoefde in volmaaktheid niet voor de mooite zijner wezenstrekken onder te doen. […] ‘Ik ben het slachtoffer van mijn schoonheid,’ zei hij dikwijls schertsend en het is waar wat hij oppert en dus niet gelogen. Nu, op de weg die het dorp met madame Elvire haar spijshuis verbindt, fazelt de betaalde minnaar van razend gulle, overrijpe en zeer dwaze wijven: ‘In de wolken en uit de wind, alles voor de show en de centjes, schaverdijn ik uitdagend verzaligd door mijn dagen, gelukskind dat ik ben.’
 
De personages die uit Roobjees taaie taalklei verrijzen, zijn regelrechte karikaturen, wat niet hoeft te verbazen, want zijn romans zijn in de eerste plaats kluchtige taalfestijnen. Voor de liefhebbers is zijn verheven woordenkramerij zwelgen in genot, koelere minnaars van zo’n barokke overdaad hoeden zich best voor een indigestie.
 
Amsterdam : Querido 2016, 271 p. ISBN 9789021402024
 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri